Nokia Cell Phone 9357201 User Manual

Gebruikers-  
handleiding  
9357201  
ISSUE 3 NL  
Elektronische handleiding als uitgave bij  
"Nokia Handleidingen - Voorwaarden en bepalingen, 7 juni 1998".  
END USER LICENSE AGREEMENT FOR SECURITY SOCKETS LAYER -SOFTWARE (“SSL”)  
READ THE FOLLOWING TERMS AND CONDITIONS CAREFULLY BEFORE USING THE SSL. USE OF THE SSL SOFTWARE  
INDICATES YOUR ACCEPTANCE OF THESE TERMS AND CONDITIONS.  
In this license agreement ("License Agreement"), you, the purchaser of the license rights granted by this Agreement,  
are referred to as "Licensee." In accordance with the terms and conditions of this License Agreement, Nokia Mobile  
Phones Ltd. ("Licensor") grants Licensee a non-exclusive sublicense to use SSL Software (“Software”), which contains  
the RSA Software licensed to Licensor by RSA Data Security, Inc. ("RSA").  
This License Agreement is effective until terminated. Licensor may terminate this License Agreement if Licensee  
breaches any of the terms and conditions. In the event of termination by Licensor, Licensee will return the  
communicator device of Licensor to Licensee for removal of the Software. All provisions of this Agreement relating  
to disclaimers of warranties, limitation of liability, remedies, or damages, and Licensor's proprietary rights shall  
survive termination.  
The Software is delivered in object code only.  
Licensor shall utilize the Software solely as part of the communicator device from Licensor and solely for personal  
or internal use and without right to license, assign or otherwise transfer such Software to any other person or entity.  
Licensee shall not modify, translate, reverse engineer, decompile or disassemble the Software or any part thereof.  
Licensee agrees not to remove or destroy any proprietary, trademark or copyright markings or notices placed upon  
or contained within the Software or any related materials or documentation.  
By reason of this Agreement or the performance hereof, Licensee shall acquire no rights of any kind in any trademark,  
trade name, logo or product designation under which the Software was or is marketed and Licensee shall not make  
any use of the same for any reason.  
IN NO EVENT WILL LICENSOR OR RSA BE LIABLE TO LICENSEE FOR INDIRECT, INCIDENTAL, SPECIAL, CONSEQUENTIAL  
OR EXEMPLARY DAMAGES ARISING OUT OF OR RELATED TO THIS AGREEMENT, INCLUDING BUT NOT LIMITED TO  
LOST PROFITS, BUSINESS INTERRUPTION OR LOSS OF BUSINESS INFORMATION, EVEN IF SUCH PARTY HAS BEEN  
ADVISED OF THE POSSIBILITY OF SUCH DAMAGES AND REGARDLESS OF WHETHER ANY ACTION OR CLAIM IS BASED  
ON WARRANTY, CONTRACT, TORT OR OTHERWISE. UNDER NO CIRCUMSTANCES SHALL LICENSOR'S OR RSA'S TOTAL  
LIABILITY ARISING OUT OF OR RELATED TO THIS AGREEMENT EXCEED THE TOTAL AMOUNT PAID BY LICENSEE.  
THIS AGREEMENT IS EXPRESSLY MADE SUBJECT TO ANY LAWS, REGULATIONS, ORDERS OR OTHER RESTRICTIONS  
ON THE EXPORT FROM THE UNITED STATES OF AMERICA OF THE SOFTWARE OR OF INFORMATION ABOUT THE  
SOFTWARE WHICH MAY BE IMPOSED FROM TIME TO TIME BY THE GOVERNMENT OF THE UNITED STATES OF  
AMERICA. NOTWITHSTANDING ANYTHING CONTAINED IN THIS AGREEMENT TO THE CONTRARY, LICENSEE SHALL  
NOT EXPORT OR REEXPORT, DIRECTLY OR INDIRECTLY, ANY SOFTWARE OR INFORMATION PERTAINING THERETO TO  
ANY COUNTRY TO WHICH SUCH EXPORT OR REEXPORT IS RESTRICTED OR PROHIBITED, OR AS TO WHICH SUCH  
GOVERNMENT OR ANY AGENCY THEREOF REQUIRES AN EXPORT LICENSE OR OTHER GOVERNMENTAL APPROVAL AT  
THE TIME OF EXPORT OR REEXPORT WITHOUT FIRST OBTAINING SUCH LICENSE OR APPROVAL.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
VOOR UW VEILIGHEID Lees deze eenvoudige richtlijnen. Het overtreden van  
de regels kan gevaarlijk of onwettig zijn. Meer informatie vindt u in deze  
handleiding.  
VERKEERSVEILIGHEID HEEFT VOORRANG Gebruik geen telefoon terwijl u  
een auto bestuurt. Parkeer eerst de auto.  
INTERFERENTIE Alle draadloze telefoons zijn gevoelig voor interferentie,  
waardoor de werking van de telefoon kan worden beïnvloed.  
SCHAKEL DE TELEFOON UIT IN ZIEKENHUIZEN Volg alle regels en  
aanwijzingen op. Schakel de telefoon uit in de nabijheid van medische  
apparatuur.  
SCHAKEL DE TELEFOON UIT IN VLIEGTUIGEN Draadloze telefoons kunnen  
interferentie veroorzaken. Het gebruik ervan in een vliegtuig is illegaal.  
SCHAKEL DE TELEFOON UIT TIJDENS HET TANKEN Gebruik de telefoon niet  
in tankstations of in de buurt van brandstoffen of chemische stoffen.  
SCHAKEL DE TELEFOON UIT IN DE BUURT VAN EXPLOSIEVEN Gebruik de  
telefoon niet waar explosieven worden gebruikt. Houd u aan beperkende  
maatregelen en volg eventuele voorschriften en regels op.  
GEBRUIK DE TELEFOON VERSTANDIG Maak alleen normaal gebruik van de  
telefoon (tegen het oor). Raak de antenne niet onnodig aan.  
DESKUNDIG ONDERHOUD Laat alleen bevoegd servicepersoneel het apparaat  
installeren of repareren.  
ACCESSOIRES EN BATTERIJEN Gebruik alleen goedgekeurde accessoires en  
batterijen. Sluit geen ongeschikte producten aan op de telefoon.  
OPBELLEN Sluit de klep. Controleer of de telefoon is ingeschakeld en actief is.  
Toets het net- en abonneenummer in en druk op  
. Als u een gesprek wilt  
beëindigen, drukt u op  
.
. Als u een oproep wilt beantwoorden, drukt u op  
ALARMNUMMER KIEZEN Sluit de klep. Controleer of de telefoon is  
ingeschakeld en actief is. Houd  
scherm leeg te maken. Toets het alarmnummer in en druk op  
waar zich bevindt. Beëindig het gesprek niet voordat  
toestemming hebt gekregen.  
enkele seconden ingedrukt om het  
. Geef op  
daarvoor  
u
u
MAAK RESERVEKOPIEËN Denk eraan om reservekopieën van alle belangrijke  
gegevens te maken.  
AANSLUITEN OP ANDERE APPARATEN Wanneer u het apparaat op een ander  
apparaat aansluit, moet u de gebruikershandleiding van dat apparaat lezen  
voor gedetailleerde veiligheidsinstructies. Sluit geen ongeschikte producten  
aan.  
VOORZORGSMAATREGELEN INFRAROODSTRALING Richt de infraroodstraal  
niet op de ogen van iemand en let op dat er geen interferentie optreedt met de  
infraroodstraling van andere apparaten.  
Inleiding  
13  
Over deze handleiding  
Informatie over de communicator  
Voorbereiding  
Ingebruikname  
26  
27  
27  
Het toetsenbord van de communicator  
Communicatortoepassingen  
Connectors  
Batterij  
Speciale functies  
34  
Communicatorfuncties  
Documentfuncties  
Gegevens overzetten vanuit oudere  
communicatormodellen  
38  
Software voor computerverbinding  
39  
39  
47  
48  
De PC Suite gebruiken  
Het gebruik van de Nokia Communicator Server  
Nokia Communicator Server voor Mac OS  
Relatiebeheer  
51  
Contacts-bestand  
Relatiekaarten maken  
Relatiegroepen  
Logboeken  
51  
53  
58  
59  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Telefoon  
Opbellen  
61  
68  
De telefoon beantwoorden  
Stand Handenvrij  
Meerdere gesprekken  
Instellingen van de toepassing Telephone  
Vluchtprofiel  
Fax  
Faxen verzenden  
Faxen ontvangen  
Fax-instellingen  
SMS-berichten  
Berichten verzenden  
Berichten ontvangen  
Standaardberichten  
Visitekaartjes  
Internet  
Internet-instellingen  
E-mail  
90  
93  
Mail-instellingen  
E-mail verzenden  
E-mail ophalen  
E-mail lezen  
World Wide Web  
WWW-instellingen  
Hotlist  
Navigeren op het web  
Terminal  
Telnet  
94  
97  
99  
101  
103  
103  
104  
107  
111  
114  
116  
Text Web  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Notities  
Agenda  
Maandoverzicht  
Weekoverzicht  
Dagoverzicht  
Agenda item  
Signalen  
127  
132  
Takenlijst  
Systeem  
Systeeminstellingen  
Beveiliging  
141  
143  
143  
144  
145  
145  
146  
146  
Gebruikersgegevens  
Geheugen  
Infraroodverbinding activeren  
Connectiviteit digitale camera  
Externe synchronisatie  
Faxmodem  
Gegevens verwijderen  
Software installeren en verwijderen  
Reservekopieën maken en terugzetten  
Geheugenkaart  
Over dit product  
Extra’s  
147  
De rekenmachine  
De klok  
147  
149  
152  
154  
De composer  
Spraakrecorder  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Schermindicatoren  
160  
161  
163  
164  
167  
170  
171  
175  
176  
Opbellen  
Een gesprek aannemen  
Gesprekken beheren  
Telefoonnummers opzoeken  
Snelkiezen  
DTMF-signalen verzenden  
Toetsenblokvergrendeling  
Help  
De menu’s gebruiken  
Messages (Berichten, menu 1)  
Call register (Gespreksregistratie -menu 2)  
Profiles (Profielen, menu 3)  
Settings (Instellingen, menu 4)  
Call divert (Doorschakelen, menu 5)  
Recorder (Menu 6)  
Verzorging en onderhoud  
Belangrijke veiligheidsinformatie  
Woordenlijst  
185  
187  
191  
197  
Index  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
11  
1. Inleiding  
Gefeliciteerd met de aankoop van de Nokia 9110 Communicator. De Nokia  
9110 Communicator is een veelzijdig communicatiemiddel: het is een mobiele  
telefoon, een apparaat waarmee u berichten kunt versturen, een toegangs-  
terminal en een organizer in één compact geheel.  
Figuur 1  
De Nokia 9110 Communicator bestaat uit twee onderdelen: de  
telefooninterface en de communicatorinterface. De telefooninterface bevindt  
zich op de klep van het apparaat (figuur 1) en de communicatorinterface  
bevindt zich onder de klep (figuur 2).  
Figuur 2  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
12  
Beide onderdelen maken gebruik van dezelfde bronnen en werken nauw  
samen – het zijn niet twee afzonderlijke apparaten. De telefooninterface  
gebruikt bijvoorbeeld de namen en telefoonnummers die in het Contacts-  
bestand van de communicatorinterface zijn opgeslagen, en de  
communicatorinterface gebruikt de telefooninterface om met de  
“buitenwereld” te communiceren (bijvoorbeeld voor het verzenden of  
ontvangen van faxen en voor het maken van een verbinding met Internet).  
De communicatorinterface bevat veel toepassingen voor organisatie en  
communicatie. Het grote toetsenbord, de opdrachttoetsen en het scherm  
vereenvoudigen het gebruik van de toepassingen. De communicatorinterface  
heeft geen aan/uit-knop – de communicator wordt automatisch ingeschakeld  
zodra u de klep opent, en uitgeschakeld zodra u de klep sluit.  
Tip: met de toets  
op het  
toetsenbord van de communicator-  
interface kunt u basisinformatie  
over de toepassingen van de  
communicator opvragen.  
De telefooninterface is zo ontworpen dat u snel oproepen tot stand kunt  
brengen en kunt ontvangen. De telefooninterface oogt en werkt hetzelfde als  
andere mobiele telefoons van Nokia (met die uitzondering dat de hoorn en de  
microfoon zich op de achterkant van het apparaat bevinden). De  
telefooninterface wordt aan- en uitgezet door op de knop  
drukken.  
BELANGRIJK! Schakel de  
telefooninterface niet in wanneer het  
gebruik van draadloze telefoons is  
verboden of wanneer het gebruik ervan  
interferentie of gevaar kan veroorzaken.  
Overdezehandleiding  
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe de Nokia 9110 Communicator werkt. In  
het volgende hoofdstuk "Voorbereiding" vindt u de informatie die u nodig  
hebt als u de Nokia 9110 Communicator gaat gebruiken. Hierin wordt de  
procedure voor de eerste ingebruikname uitgelegd en wordt informatie  
gegeven over de verschillende aspecten van het apparaat, zoals het  
toetsenbord en het scherm. In "Speciale functies" wordt een uitleg gegeven  
van de speciale functies en in "Software voor computerverbinding" wordt  
beschreven hoe u de communicator op een pc aansluit.  
In de overige hoofdstukken van deze handleiding komen de toepassingen van  
de communicator en de telefoon aan bod. Achterin de handleiding vindt u een  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
13  
korte woordenlijst met afkortingen en termen die betrekking hebben op  
Internet en mobiele telefoons.  
Als u overschakelt van de Nokia 9000 Communicator of van de Nokia 9000i  
Communicator naar de Nokia 9110 Communicator, raadpleegt u ”Gegevens  
overzetten vanuit oudere communicatormodellen” op pagina 38.  
Opmerking: in deze handleiding  
worden de opdrachten op het  
scherm vet weergegeven en de  
instellingen en opties cursief.  
Informatieoverde communicator  
Diensten  
Het GSM-systeem biedt een aantal diensten voor mobiele telefoons, maar deze  
zijn niet automatisch geactiveerd voor de gebruiker van een mobiele telefoon.  
Alhoewel de Nokia 9110 Communicator de laatste ontwikkelingen op het gebied  
van mobiele telefoons volgt, kunt u alleen van deze diensten gebruik maken als  
u hierop een abonnement hebt genomen en de netwerkexploitant deze diensten  
voor u heeft geactiveerd. Diensten waarvoor een abonnement nodig is, zijn  
bijvoorbeeld de SMS-berichtendienst, Internet en fax.  
Aangezien elk net zijn eigen specifieke diensten biedt, is het helaas onmogelijk in  
deze handleiding een uitgebreide lijst te geven van de diensten en instellingen  
die u nodig hebt. Om deze reden bevat deze handleiding alleen algemene  
informatie over extra diensten. Neem contact op met uw netwerkexploitant voor  
informatie over het type diensten dat op uw net wordt aangeboden.  
Als er voor de service een afzonderlijk telefoonnummer of specifieke  
instellingen zijn vereist, moeten deze in de instellingen van de communicator  
worden opgeslagen.  
Voor het verzenden en ontvangen van SMS-berichten is het bijvoorbeeld  
noodzakelijk dat deze service wordt ondersteund door het netwerk dat u  
gebruikt en dat deze service voor uw SIM-kaart is geactiveerd. Ook moet het  
telefoonnummer van de berichtencentrale zijn opgeslagen in de instellingen  
van de SMS-toepassing.  
Voor toegang tot het Internet is het noodzakelijk dat de dataservice wordt  
ondersteund door het netwerk dat u gebruikt en dat deze is geactiveerd voor  
uw SIM-kaart. Daarnaast moet u via een Internet-aanbieder een aansluiting  
hebben op het Internet.  
Toegangscodes  
De Nokia 9110 Communicator gebruikt verschillende toegangscodes om uw  
communicator en de SIM-kaart tegen onbevoegd gebruik te beveiligen. De  
toegangscodes die u het meest zult gebruiken zijn de vergrendelcode, die u kunt  
vinden in de verpakking, en de pincode, die bij de SIM-kaart wordt geleverd.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
14  
U kunt de toegangscodes die zowel door de telefooninterface als de  
communicatorinterface worden gebruikt, via een van beide toepassingen  
wijzigen, mits de code kan worden gewijzigd. Zie ”Beveiliging” op pagina 137  
voor meer informatie.  
In de Internet-toepassingen van de communicator worden wachtwoorden en  
gebruikersnamen gebruikt als beveiliging tegen onbevoegd gebruik van  
Internet en de Internet-diensten. Deze wachtwoorden kunt u wijzigen in de  
instellingen van de Internet-toepassingen.  
Relatiegegevens  
Alle relatiegegevens (namen, adressen, telefoonnummers, enzovoort) die u  
opslaat, worden opgenomen in het Contacts-bestand. Het Contacts-bestand  
kan vanuit de telefooninterface, de communicatorinterface en alle  
toepassingen worden weergegeven. Welke informatie wordt afgebeeld, is  
afhankelijk van de informatie die de geselecteerde toepassing kan gebruiken.  
Als u bijvoorbeeld via de telefooninterface belt, kunt u de naam en de  
telefoonnummers van de relatie bekijken. Eventuele faxnummers,  
e-mailadressen, functies en dergelijke worden niet weergegeven.  
Informatieovercellulairegegevensoverdracht  
Voor het versturen van faxen, SMS-berichten en e-mail en voor het maken  
van een verbinding met externe computers, maakt de Nokia 9110  
Communicator gebruik van de mogelijkheden die het GSM-netwerk biedt voor  
gegevensoverdracht.  
Cellulaire dataverbindingen kunnen tot stand worden gebracht vanaf de  
meeste locaties waar uw mobiele telefoon werkt. Aanbevolen wordt echter de  
communicator te verplaatsen naar een locatie waar het cellulaire signaal het  
sterkst is. Bij een sterk signaal worden gegevens efficiënt verzonden. In het  
algemeen is het echter zo dat u niet dezelfde prestaties moet verwachten van  
cellulaire gegevenscommunicatie als van landlijncommunicatie. Dit wordt  
veroorzaakt door de inherente eigenschappen van de cellulaire omgeving. De  
volgende factoren kunnen cellulaire verbindingen nadelig beïnvloeden:  
Geruis  
Radiostoring veroorzaakt door elektrische apparaten of door andere mobiele  
telefoons in stedelijke gebieden of in gebieden waar veel gebruik wordt  
gemaakt van mobiele telefoons.  
Overdracht  
Wanneer de gebruiker van de mobiele telefoon zich verplaatst van de ene  
netwerkcel naar de andere, vermindert de signaalsterkte van het kanaal en is  
het mogelijk dat de telefooncentrale voor cellulaire communicatie de  
gebruiker overdraagt naar een andere cel en frequentie, waar het signaal  
sterker is. Celoverdracht kan ook plaatsvinden wanneer de gebruiker  
stationair is, maar er sprake is van een variërende cellulaire belasting.  
Overdracht kan in beide gevallen kleine vertragingen veroorzaken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
15  
Elektrostatische ontlading  
De elektrostatische ontlading van een vinger of een geleider kan resulteren in  
een onjuiste werking van elektrische apparaten. Het is bijvoorbeeld mogelijk  
dat het scherm onleesbare informatie weergeeft of dat de werking van de  
software onstabiel wordt. Cellulaire verbindingen kunnen onbetrouwbaar  
worden, gegevens kunnen beschadigd raken en de transmissie kan worden  
stopgezet. In dit geval moet u een eventueel telefoongesprek beëindigen, de  
telefooninterface uitschakelen (indien deze is ingeschakeld) en de batterij  
verwijderen. Plaats de batterij vervolgens weer terug en breng een nieuwe  
cellulaire verbinding tot stand.  
Dode gebieden en signaaluitval  
Dode gebieden zijn gebieden waar geen radiosignalen kunnen worden  
ontvangen. Signaaluitval vindt plaats wanneer de gebruiker van een mobiele  
telefoon zich in een gebied bevindt waar radiosignalen geblokkeerd zijn of  
verzwakt worden door geografische obstructies of bouwwerken.  
Signaalverzwakking  
Afstand en obstakels kunnen ertoe leiden dat signalen uit fase geraken, wat  
tot verlies van signaalsterkte kan leiden.  
Lage signaalsterkte  
Door afstand of obstakels is het mogelijk dat de radiosignaalsterkte van een  
cellocatie niet sterk of stabiel genoeg is voor het tot stand brengen van een  
betrouwbare cellulaire communicatieverbinding. Voor de best mogelijke  
communicatie moet u rekening houden met de volgende punten:  
De dataverbinding werkt het beste wanneer de communicator niet wordt  
verplaatst. Cellulaire communicatie vanuit een bewegend voertuig is niet  
raadzaam. Bij faxtransmissies zal er eerder sprake zijn van storingen dan bij de  
transmissie van gegevens of van SMS-berichten.  
Plaats de communicator niet op een metalen oppervlak.  
Controleer of de signaalsterkte die door de communicator wordt  
weergegeven, voldoende is. Zie ”Het scherm van de communicator” op pagina  
20 en ”Opbellen” op pagina 159. Wanneer u zich binnenshuis bevindt, kunt u  
het signaal versterken door de communicator in de richting van het raam te  
verplaatsen. Als de cellulaire signalen niet sterk genoeg zijn voor een  
spraakverbinding, moet u pas proberen een dataverbinding te maken als u een  
locatie vindt met een betere signaalontvangst.  
Opmerking: wanneer de  
antenne uitgeschovenis, is  
het signaal sterker.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
17  
2. Voorbereiding  
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe u de communicator in gebruik kunt  
nemen en een SIM-kaart installeren, hoe de communicator werkt en hoe u  
deze van stroom voorziet.  
Als u de verpakking opent, controleert u of deze het volgende bevat:  
• Nokia 9110 Communicator  
• deze gebruikershandleiding, de gecombineerde Naslag- en Accessoire-gids  
en de Solution guide  
• batterij met hoge capaciteit  
• wisselstroomlader  
• RS-232-adapterkabel  
• een pakje met diskettes  
• cd-rom met software voor het aansluiten van de communicator op een pc  
• stickers met het serienummer en de vergrendelcode van de communicator  
Raadpleeg de Accessoiregids voor informatie over de accessoires van de Nokia  
9110 Communicator.  
Ingebruikname  
1 Sluit de klep van het apparaat en controleer of de telefooninterface is  
uitgeschakeld. Als deze aan staat, drukt u op  
.
Voor het verzenden en ontvangen van berichten is een geldige SIM-kaart  
vereist. De kaart wordt door uw netwerkexploitant geleverd. Ga naar stap 6  
als u nog niet over een SIM-kaart beschikt .  
Opmerking: houd alle  
SIM-kaartjes buiten bereik  
van kleine kinderen.  
2 Als de batterij zich in de communicator bevindt, verwijdert u de batterij  
door de klem bovenaan de batterij in te drukken en de batterij eruit te  
nemen. Zie figuur 1.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
18  
Figuur 1  
3 Schuif de SIM-kaart in de SIM-kaartsleuf. Zorg dat de goudkleurige  
contactpunten van de SIM-kaart zich aan de onderkant bevinden en dat de  
schuine hoek van de kaart zich rechts bevindt. Zie figuur 2.  
Figuur 2  
4 Als de SIM-kaart op de juiste wijze in de SIM-kaartsleuf is geplaatst, blijft  
de schuine hoek zichtbaar. Zie figuur 3.  
Figuur 3  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
19  
Opmerking: als u een onjuiste SIM-kaart  
hebt geïnstalleerd, verschijnt het bericht  
INVALID SIM CARD (ONGELDIGE SIM-  
KAART). Neem contact op met uw dealer  
of netwerkeploitant wanneer dit gebeurt.  
5 Als u zeker weet dat de SIM-kaart goed is geïnstalleerd, plaatst u de  
batterij weer terug.  
Opmerking: de batterij past niet als de SIM-kaart  
niet goed is geïnstalleerd. Probeer in dat geval niet  
de batterij op zijn plaats te duwen, maar controleer  
of u de SIM-kaart op de hierboven beschreven wijze  
in de sleuf hebt geschoven. Als de SIM-kaart niet  
goed is geïnstalleerd, verwijdert u deze door hem uit  
de sleuf te trekken en plaatst u de kaart opnieuw.  
6 Als de batterij bijna of helemaal leeg is, is het raadzaam de communicator  
aan te sluiten op de lader en de batterij op te laden voordat u met de  
procedure voor ingebruikname begint. Zie ”Batterij” op pagina 27.  
7 Open de klep van de communicator. U ziet een welkomscherm terwijl de  
communicator een zelftest uitvoert.  
8 Wanneer de zelftest voltooid is, verschijnt op het scherm een lijst met  
landen. Zie figuur 4. Schuif met de pijltoetsen op het toetsenbord het  
donkergrijze selectiekader naar de naam van uw land. Druk op de knop  
rechts van het scherm, naast de opdracht OK. De hoofdstad van uw land  
wordt ingesteld als uw woonplaats. U kunt dit later veranderen in de  
toepassing Clock. Zie ”De klok” op pagina 149.  
Figuur 4  
9 Typ de huidige datum in het invoerveld in de notatie dd.mm.jj, bijvoorbeeld  
22.03.98. Druk op OK. U kunt de datumnotatie later wijzigen in de System  
settings (Systeeminstellingen). De tijd en de datum kunt u wijzigen in de  
instellingen van de toepassing Clock.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
20  
10Typ de huidige datum in de 24-uursnotatie uu:mm, bijvoorbeeld 17:25, en  
druk op OK. U kunt de tijdnotatie later wijzigen in de System settings.  
11Typ uw gegevens in de gegevenskaart van de gebruiker en druk op OK. U  
kunt deze gegevens later wijzigen in de toepassing User data  
(Gebruikersgegevens) onder System.  
De procedure voor de ingebruikname is nu voltooid.  
Verwijder na de ingebruikname niet onmiddellijk de batterij. Deze laadt  
namelijk de systeembatterij die de real-timeklok van de communicator van  
stroom voorziet.  
Opmerking: volg bij  
ingebruikname van de  
van de netwerkexploitant op.  
De inhoud van de SIM-kaart kopiëren naar het Contacts-bestand  
Als de geïnstalleerde SIM-kaart namen of nummers bevat, wordt u na de  
procedure voor ingebruikname gevraagd of u de inhoud van de SIM-kaart  
naar het geheugen van de communicator wilt kopiëren. Als de  
telefooninterface uit staat, wordt de vraag gesteld zodra  
telefooninterface inschakelt en u de klep van de communicator opent.  
u
de  
Als u deze gegevens nu niet wilt kopiëren, drukt u op Cancel (Annuleren). U  
kunt deze gegevens later in de toepassing Contacts kopiëren. Zie ”Contacts-  
bestand” op pagina 51.  
Alle telefoonnummers die vanuit de SIM-kaart naar het geheugen van de  
communicator worden gekopieerd, worden in het veld Tel van de  
relatiekaarten geplaatst. U moet dus alle telefoonnummers van de mobiele  
telefoon handmatig naar het veld Tel(GSM) verplaatsen. Zie ”Relatiekaarten  
maken” op pagina 53. Zo kunt u het snelste een telefoonnumer kopiëren:  
selecteer het nummer met de toetsencombinatie Shift-Ctrl-linkerpijltoets,  
knip het nummer met Ctrl-X en plak het naar de juiste plaats met Ctrl-V.  
Hetschermvandecommunicator  
De communicatorinterface wordt ingeschakeld door de klep te openen. Zie  
figuur 5.  
De toepassingen worden in het midden van het scherm uitgevoerd. De  
indicatoren (figuur 8) geven informatie over toepassingen en het systeem. De  
opdrachten komen altijd overeen met de vier opdrachttoetsen rechts op het  
scherm. De functies van de toetsen Menu, Zoom en Backlight worden  
uitgelegd in ”Communicatorfuncties” op pagina 31.  
Als de schuifbalk wordt weergegeven, zijn er meer items dan op het scherm  
kunnen worden weergegeven. U kunt met de pijltoetsen (omhoog/omlaag) de  
overige items op het scherm weergeven.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
21  
Als het selectiekader wordt weergegeven, kunt u items selecteren door het  
selectiekader met de pijltoetsen (omhoog/omlaag) te verplaatsen.  
Figuur 5  
Wanneer het zoekveld onderaan het scherm wordt weergegeven, kunt u naar  
items zoeken door, met behulp van het toetsenbord, tekst in het zoekveld in te  
voeren.  
Wanneer het gewenste item is geselecteerd, drukt u op de toets naast de  
opdracht die u op het item wilt toepassen, bijvoorbeeld Open.  
Figuur 6  
In de volgende afbeeldingen ziet u voorbeelden van het gebruik van de  
communicatorinterface:  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
22  
1 Wanneer een opdracht grijs wordt weergegeven, kunt u de opdracht niet  
gebruiken. Zie figuur 7.  
2 Wanneer er een cursor op een stippellijn wordt weergegeven, kunt u met het  
toetsenbord een waarde invoeren. Zie figuur 7.  
Figuur 7  
3 Een pop-up vak. Selecteer een item en druk op OK of Cancel (Annuleren).  
Zie figuur 8.  
Figuur 8  
Als een instelling met  
ernaast is geselecteerd, kunt u de waarde wijzigen  
of een pop-up vak openen door op Change (Wijzigen) te drukken. Zie figuur 8.  
Als een instelling met  
ernaast is geselecteerd, opent u een nieuw venster  
met instellingen door op Change te drukken. Als u op een opdracht drukt met  
naast de naam, veranderen de opdrachten.  
Indicatoren  
Het toepassingspictogram en de toepassingsnaam in het indicatorgebied  
geven aan welke toepassing u op dat moment gebruikt.  
De pictogrammen die als indicator voor de gespreksstatus en voor IN/UIT  
verschijnen, verschillen per toepassing en per situatie. De indicatoren voor  
batterijcapaciteit en signaalsterkte zijn gelijk aan de indicatoren die op het  
scherm van de telefooninterface worden weergegeven als deze is  
ingeschakeld.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
23  
Toepassingspictogram  
Toepassingsnaam  
Gespreksstatus  
IN/UIT  
Batterijcapaciteit en signaalsterkte  
Gespreksstatus  
microfoon staan aan. Zie ”Stand Handenvrij” op pagina 64.  
uitgeschakeld. De luidspreker en de microfoon zijn tijdelijk  
uitgezet.  
– De communicator ontvangt of verzendt een fax. Zie hoofdstuk 7  
"Fax" op pagina 75.  
– De communicator probeert een infraroodverbinding tot stand te  
brengen. Zie hoofdstuk 4 "Software voor computerverbinding"  
op pagina 39.  
– Er is een infraroodverbinding tot stand gebracht.  
– De infraroodverbinding wordt belemmerd.  
– De communicator is op een pc aangesloten. Zie hoofdstuk 4  
"Software voor computerverbinding" op pagina 39.  
– De communicator wordt als een faxmodem gebruikt. Zie  
”Faxmodem” op pagina 143.  
– De communicator bevindt zich in een speciale werkstand, in dit  
geval het profiel voor vergaderingen. Zie ”Instellingen van de  
toepassing Telephone” op pagina 68.  
– De tijd kan worden aangepast in de toepassing Clock. Zie ”De klok”  
op pagina 149.  
IN/UIT  
– De indicator IN geeft aan dat u een fax, SMS-bericht of mail hebt  
ontvangen.  
– Het UIT-vak voor documenten bevat berichten die niet zijn  
verzonden. Zie ”Communicatorfuncties” op pagina 31.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
24  
Batterijcapaciteit  
– De batterij is bijna leeg en moet weer worden opgeladen.  
– De batterij wordt opgeladen (de balk groeit van leeg naar vol).  
Het stekkerpictogram geeft aan dat de communicator op een  
externe voedingsbron is aangesloten.  
– De batterij is volledig geladen. Er worden vier kolommen  
weergegeven.  
Signaalsterkte  
– De communicator is verbonden met een cellulair netwerk. Als de  
vier indicatorkolommen worden weergegeven, is de ontvangst van  
het cellulaire signaal goed. Als het signaal zwak is, kan dit worden  
verholpen door de antenne uit te schuiven. U kunt proberen om de  
ontvangst te verbeteren door de communicator enigszins te  
verplaatsen of door de stand Handenvrij te gebruiken.  
– De telefooninterface staat aan, maar deze bevindt zich buiten  
het gebied dat door het netwerk wordt bestreken.  
– De telefooninterface staat uit. De communicator kan geen  
gesprekken of berichten verzenden of ontvangen.  
Hettoetsenbordvandecommunicator  
Naast de gebruikelijke toetsen met tekens en cijfers, heeft het toetsenbord  
een aantal speciale toetsen, zoals u in figuur 11 kunt zien.  
Figuur 9  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
25  
Toepassingstoetsen  
Met de toetsen bovenaan het toetsenbord start u de bijbehorende  
toepassingen.  
ESC  
Als u een handeling wilt annuleren, drukt u op Cancel (Annuleren) of Chr-Q.  
De toetscombinatie Chr-Q kan alleen worden gebruikt als Cancel een van de  
beschikbare opdrachten is. Alle informatieve berichten die op het scherm  
verschijnen, kunnen ook worden verwijderd met Chr-Q (in plaats van met de  
opdracht OK).  
Tab  
Bij het schrijven of bewerken van tekst verplaatst u de cursor met Tab naar de  
volgende tabstop. In Settings (Instellingen) kunt u bijvoorbeeld met Tab naar  
het volgende veld gaan.  
Character (Chr)  
Met deze toets kunt u tekens invoeren die niet op het toetsenbord van de  
communicator voorkomen. Als u één keer op Chr drukt, wordt een tabel met  
speciale tekens geopend. Sommige speciale tekens komen ook op het  
toetsenbord voor als het derde teken. Deze en enkele andere tekens  
verschijnen als u Chr ingedrukt houdt, terwijl u op de desbetreffende toets  
drukt. Zie ”Documenten bewerken” op pagina 121.  
Control (Ctrl)  
De Control-toets kan in combinatie met bepaalde toetsen op het toetsenbord  
als sneltoets voor opdrachten worden gebruikt. Deze sneltoetsen kunt u  
gebruiken bij het bekijken en schrijven van tekst. Zie ”Documentfuncties” op  
pagina 34.  
en Shift  
Wanneer u op Shift en vervolgens op een lettertoets drukt, wordt er een  
hoofdletter voor de cursor ingevoegd. U hoeft Shift niet ingedrukt te houden  
als u op een andere toets drukt: als u eenmaal op Shift hebt gedrukt, genereert  
de volgende toetsaanslag altijd het teken dat het resultaat is van de  
toetscombinatie met Shift. U kunt bij het schrijven en bewerken van tekst  
Shift en de pijltoetsen ( ) gebruiken om tekst te selecteren. Zie  
”Documentfuncties” op pagina 34.  
Pijltoetsen  
Met de pijltoetsen kunt u de cursor of het selectiekader verplaatsen. In  
sommige toepassingen hebben de pijltoetsen speciale functies. Zie  
”Documentfuncties” op pagina 34.  
Enter  
Als u op Enter drukt terwijl de cursor wordt weergegeven, wordt de cursor  
naar het begin van de volgende regel verplaatst of wordt een nieuwe regel  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
26  
toegevoegd. U kunt Enter ook gebruiken om relaties in het Contacts-bestand  
te selecteren en om mappen en documenten te openen. Als informatieve  
berichten worden weergegeven, kunt u ook op Enter drukken in plaats van op  
OK. Bij opties en instellingen kunt u een waarde ook wijzigen door op Enter te  
drukken in plaats van op Change (Wijzigen).  
Communicatortoepassingen  
Met de gekleurde toepassingstoetsen op het toetsenbord van de  
communicator kunt u de bijbehorende toepassingen starten.  
Telephone — Deze toepassing wordt gebruikt voor telefoongesprekken.  
Fax — Met deze toepassing kunt u uw documenten als fax verzenden.  
Ontvangen faxen kunt u lezen of doorsturen.  
SMS — Met deze toepassing kunt u SMS-berichten verzenden. Ontvangen  
SMS-berichten kunt u lezen, beantwoorden of doorsturen.  
Internet — Biedt toepassingen voor Internet- en modemgebruik.  
Contacts — Deze toepassing wordt gebruikt voor het beheren van  
relatiegegevens, zoals namen, nummers en adressen. Via de toepassing SMS  
kunt u relatiegegevens als visitekaartjes uitwisselen.  
Notes — Deze toepassing wordt gebruikt voor het schrijven en opslaan van  
documenten.  
Calendar — Calendar bevat een afsprakenboek en een lijst met uit te voeren  
taken.  
U
kunt gebeurtenissen in andere calenders vastleggen en  
waarschuwingssignalen aan gebeurtenissen koppelen.  
System — System bevat functies voor het maken van een verbinding met een  
pc, voor beveiliging en andere toepassingen met betrekking tot het systeem.  
Extras ( ) — Bevat verschillende toepassingen, zoals Calculator, Clock, en  
Composer.  
Gebruik van de toepassingen  
Als u de klep opent, wordt de toepassing die het laatst actief was weer in  
precies dezelfde staat op het scherm weergegeven. Wanneer u echter een  
gesprek hebt gevoerd of beantwoord via de telefooninterface en u  
overschakelt naar de communicatorinterface door de klep te openen, wordt de  
toepassing Telephone automatisch geactiveerd.  
Als u een andere toepassing wilt gebruiken, drukt u op de bijbehorende  
toepassingstoets. U kunt dit zelfs tijdens een gesprek doen. U hoeft een  
toepassing niet af te sluiten voordat u een andere toepassing start. Alle niet-  
actieve toepassingen worden op de achtergrond uitgevoerd totdat deze weer  
worden geactiveerd.  
U kunt alleen oproepen of berichten verzenden of ontvangen met een  
communicatietoepassing als de telefooninterface is ingeschakeld en u zich in  
een servicegebied bevindt waarin het cellulaire signaal sterk genoeg is.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
27  
Opmerking: u hoeft informatie niet op te  
slaan. Wanneer u op Close (Sluiten) drukt,  
naar een andere toepassing schakelt of de  
klep van het apparaat sluit, worden alle  
gegevens door de Nokia 9110 opgeslagen.  
Connectors  
De Nokia 9110 kan op verschillende apparaten worden aangesloten. De  
volgende connectors zijn beschikbaar (zie figuur 10):  
Figuur 10  
1 IrDA-SIR-infraroodpoort voor het maken van een verbinding met een pc of  
een printer, een digitale camera of een andere communicator. Zie hoofdstuk 4  
"Software voor computerverbinding" op pagina 39 voor informatie over  
infraroodverbindingen.  
2 Connector voor de stekker van de lader.  
3
Connector voor de RS-232-kabelstekker en de stekker voor de  
hoofdtelefoon.  
Batterij  
De Nokia 9110 Communicator wordt gevoed door een oplaadbare Lithium-  
ion-batterij. De batterij met hoge capaciteit biedt 3 tot 6 uur gespreks-/fax-/  
terminaltijd of 60 tot 170 uur stand-bytijd. Daarbij kan een stand-bytijd van  
400 uur worden bereikt als de telefoon is uitgeschakeld.  
Gebruik alleen batterijen en accessoires die voor gebruik bij dit model  
communicator door de fabrikant van de communicator zijn goedgekeurd.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
28  
Gebruik alleen laders die voor het opladen van een Lithium-ion-batterij door  
de fabrikant van de communicator zijn goedgekeurd.  
Opmerking: de  
communicator kan tijdens  
het opladen gewoon  
worden gebruikt.  
De batterij opladen  
1 Zorg dat de batterij op de juiste wijze in de hiertoe bestemde ruimte is  
geplaatst.  
2 Koppel de adapter aan de connector aan de onderkant van de  
communicator, zoals weergegeven in figuur 11.  
3 Sluit de lader aan op het lichtnet. Als de telefooninterface is ingeschakeld,  
verschijnt het bericht CHARGING (LAADT OP) op het scherm en groeit de  
batterij-indicatorbalk rechts op het scherm van leeg naar vol.  
Figuur 11  
4 Wanneer de batterij volledig is opgeladen, groeit de balk niet meer en  
worden vier kolommen weergegeven. U kunt nu de stekker van de lader uit  
de communicator verwijderen.  
Als de batterij bijna leeg is en u de communicator nog maar enkele minuten  
kunt gebruiken, hoort u een waarschuwingssignaal en wordt het bericht  
BATTERY IS LOW (BATTERIJ BIJNA LEEG) met regelmatige tussenpozen op het  
scherm van de telefooninterface weergegeven. Als de batterij helemaal leeg  
is, verschijnt het bericht RECHARGE BATTERY (BATTERLIJ OPLADEN) en hoort  
u een waarschuwingssignaal. Als u de communicator niet op een lader  
aansluit, schakelt de communicator zichzelf uit.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
29  
Opmerking: als de batterij helemaal leeg is, duurt  
het 30- 60 seconden voordat het bericht  
CHARGING (LAADT OP) verschijnt en de batterijbalk  
wordt afgebeeld ten teken dat de batterij wordt  
geladen. Het kan hierna nog 10-30 seconden duren  
voordat u de telefoon kunt inschakelen.  
Gebruik van de batterij  
Gebruik alleen batterijen die zijn goedgekeurd door de fabrikant van de lader  
en laad de batterij alleen op met laders die door de fabrikant zijn  
goedgekeurd. Met goedgekeurde laders en accessoires kan de batterij steeds  
opnieuw worden geladen.  
De batterij hoeft niet volledig leeg te zijn voordat u deze weer kunt opladen.  
Als u een lader niet gebruikt, moet u de stekker uit het stopcontact halen. Laat  
een batterij niet langer dan een week in een lader zitten. Veelvuldig laden kan  
tot een kortere levensduur van een batterij leiden. Als u een batterij niet  
gebruikt, kan een volledig geladen batterij zichzelf na verloop van tijd  
ontladen.  
De batterij kan talloze keren worden opgeladen en ontladen, maar na verloop  
van tijd moet deze worden vervangen. Wanneer de gebruiksduur (gesprekstijd  
en stand-bytijd) aanzienlijk korter is dan normaal, is het beter een nieuwe  
batterij aan te schaffen.  
Extreme temperaturen zijn van invloed op de oplaadcapaciteit van de batterij.  
Het is mogelijk dat de batterij eerst warmer moet worden of moet afkoelen.  
De gebruiksduur van de batterij wordt beïnvloed door de volgende factoren:  
het feit of zowel de telefoon- als de communicatorinterface zijn ingeschakeld,  
de sterkte van het radiosignaal, diverse telefooninstellingen, het gebruik van  
de schermverlichting en de hoeveelheid tijd die het leegmaken van het scherm  
vergt. Zie ”Systeeminstellingen” op pagina 135.  
Aanbevolen wordt om altijd een geladen batterij in de communicator te laten  
zitten. Dit verlengt de levensduur van de systeembatterij die de real-timeklok  
van de communicator van stroom voorziet. Als de systeembatterij leeg is, wordt  
deze automatisch geladen, wanneer er een geladen batterij op de  
communicator wordt aangesloten.  
Sluit altijd de klep van het apparaat voordat u de batterij verwijdert. Als u de  
klep sluit, worden alle gegevens opgeslagen.  
Opmerking  
Gebruik de batterij alleen voor het doel waarvoor deze is bestemd.  
Maak nooit gebruik van een beschadigde of verouderde lader of batterij.  
Let op dat u geen kortsluiting in de batterij veroorzaakt. Dit kan bijvoorbeeld  
gebeuren wanneer u een reservebatterij in een tas of jaszak hebt, tezamen  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
30  
met een metalen voorwerp (zoals een munt, een paperclip of een pen) dat in  
direct contact komt met de + en - poolklemmen van de batterij. Kortsluiting  
veroorzaakt schade aan de batterij of aan het voorwerp dat de kortsluiting  
veroorzaakt.  
De capaciteit en de levensduur van de batterij nemen af wanneer u deze bij  
extreem warme of koude temperaturen bewaart (zoals in een afgesloten auto in  
de zomer of in de vrieskou). Probeer ervoor te zorgen dat de  
omgevingstemperatuur van de batterij altijd tussen de +15° C en +25° C ligt.  
Een communicator met een extreem warme of koude batterij kan gedurende  
bepaalde tijd onbruikbaar zijn, zelfs wanneer de batterij volledig is opgeladen.  
De prestaties van Li-Ion-batterijen zijn beperkt bij temperaturen onder de 0° C.  
Gooi oude batterijen nooit in open vuur!  
Batterijen worden beschouwd als chemisch afval en mogen nooit met  
het gewone afval worden meegegeven.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
31  
3. Speciale functies  
In dit hoofdstuk worden de functies beschreven die in de meeste toepassingen  
beschikbaar zijn. ”Communicatorfuncties” op pagina 31 geeft een uitleg van  
de verschillende functies van de communicator en in ”Documentfuncties” op  
pagina 34 komen de functies aan bod die kunnen worden gebruikt voor het  
schrijven en bekijken van documenten.  
Communicatorfuncties  
Figuur 1  
Het gebruik van de toets Menu  
1 Wanneer u op de toets  
links van het scherm drukt, verschijnt een set  
opties. Welke opties verschijnen is afhankelijk van de toepassing waarin u  
zich bevindt.  
2 Verplaats het selectiekader naar de gewenste optie en druk op Select.  
De gekozen optie is alleen van invloed op het document of het item dat is  
geselecteerd, geopend of wordt verzonden, of de kaart die is geselecteerd,  
geopend of wordt verzonden. Het menu kan ook de optie Settings  
(Instellingen) bevatten, waarmee u de instellingen van een toepassing kunt  
wijzigen. De waarden van deze instelling worden als standaardinstellingen  
voor die toepassing gebruikt.  
Het gebruik van de toets Zoom  
Wanneer u op de toets  
links van het scherm drukt, kunt u inzoomen op  
wat er op het scherm wordt weergegeven. Deze functie is niet altijd  
beschikbaar.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
32  
Het gebruik van de toets Backlight (Schermverlichting)  
Met de toets  
links van het scherm kunt u de verlichting van het scherm  
van de communicator in- en uitschakelen. De schermverlichting kan in de  
systeeminstellingen worden aangepast. Zie ”Systeeminstellingen” op pagina  
135.  
Het gebruik van de toets Help  
Met de toets  
op het toetsenbord kunt u helptekst voor de huidige functie  
openen. Het toepassingspictogram in het indicatorgebied links van het  
scherm geeft aan vanuit welke toepassing u helptekst hebt opgevraagd.  
De helptekst geeft informatie over het item dat zich op het scherm bevond op  
het moment dat u op de toets Help drukte. Als er geen helptekst beschikbaar is  
voor het huidige item, verschijnt een lijst met helponderwerpen.  
U kunt de lijst met alle helponderwerpen bij de huidige toepassing weergeven  
door op Application help (Help bij toepassing) te drukken. U krijgt hierdoor de  
beschikking over de volgende opdrachten:  
Open — Opent het geselecteerde onderwerp.  
General help (Algemene help) — Geeft de algemene helponderwerpen weer.  
Close (Sluiten) — Sluit de helptekst.  
Als u een lijst wilt zien van algemene communicatoronderwerpen, drukt u op  
General help (Algemene help). U krijgt de beschikking over de volgende  
opdrachten:  
Open — Opent het geselecteerde onderwerp.  
Application help (Help bij toepassing) — Geeft de helponderwerpen van het  
huidige item weer.  
Close (Sluiten) — Sluit de helptekst.  
Als u in de helponderwerpen voor het huidige item of de algemene help niet  
het gewenste helponderwerp hebt kunnen vinden, sluit u de helptekst, start u  
de desbetreffende toepassing en drukt u nogmaals op  
.
Het gebruik van de geheugenkaart  
Een geheugenkaart kan documenten, relatiedatabases, toepassingen,  
backups, printerstuurprogramma's, enzovoort bevatten. Wanneer er een  
geheugenkaart in de communicator wordt geplaatst, wordt de inhoud van de  
kaart in de bijbehorende toepassingen aangeduid met het geheugenkaart-  
pictogram  
.
U kunt de items op de geheugenkaart op dezelfde manier gebruiken als de  
corresponderende items op de communicator. U kunt bijvoorbeeld met de  
toepassing Install/Remove software (Software installeren/verwijderen)  
software installeren op en verwijderen van de geheugenkaart en berichten  
versturen aan relaties die worden vermeld in het Contacts-bestand van de  
geheugenkaart.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
33  
Opmerking: de geheugenkaart  
is geen standaardonderdeel  
van de communicator, maar  
kan apart worden aangeschaft.  
De geheugenkaart in de communicator plaatsen  
1 Sluit het apparaat en zorg ervoor dat de telefooninterface is uitgeschakeld.  
Als dat niet zo is, drukt u op  
.
2 Verwijder de batterij: druk hiertoe op het klemmetje boven aan de batterij  
en neem de batterij voorzichtig uit het batterijvak.  
3 Open het klepje dat zich achterop de communicator bevindt door het aan  
beide zijden voorzichtig omhoog te tillen.  
4 Schuif de geheugenkaart onder de geheugenkaarthouder. Zorg dat de  
goudkleurige contactpunten van de kaart zich aan de onderkant bevinden  
en dat de schuine hoek van de kaart zich rechts bevindt. Zie figuur 2.  
Figuur 2  
5 Wanneer de kaart op de juiste wijze is geplaatst, sluit u het klepje en  
plaatst u de batterij terug in het batterijvak.  
BELANGRIJK! Houd alle geheugenkaarten buiten het bereik van  
kinderen.  
Zorg ervoor dat u het klepje sluit voordat u de batterij plaatst!  
Verwijder de geheugenkaart niet wanneer u zich midden in een  
handeling bevindt. Zorg dat alle toepassingen op de geheugenkaart  
gesloten zijn, voordat u de kaart verwijdert.  
Als u een toepassing op de geheugenkaart installeert en u moet de  
communicator opnieuw starten, verwijdert u de kaart pas wanneer het  
opstarten is voltooid. Anders kunt u toepassingsbestanden kwijtraken.  
Als u een toepassing of een geluidssignaal hebt op zowel de  
geheugenkaart als de communicator, wordt de toepassing in de  
communicator gebruikt.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
34  
Meerdere items selecteren  
In sommige gevallen kunt u meerdere items tegelijk selecteren. De opdrachten  
die u gebruikt zijn van invloed op alle geselecteerde items. Het selecteren van  
meerdere items is mogelijk in de meeste lijsten. U kunt bijvoorbeeld  
verschillende relaties in het Contacts-bestand selecteren en deze in een keer  
verwijderen, of u kunt in de toepassing Notes verschillende documenten  
selecteren en deze in een keer naar een geheugenkaart kopiëren.  
U kunt op twee manieren verschillende items selecteren:  
1 Ga met de schuifbalk naar het item en druk op Ctrl-spatiebalk.  
2 Houd Shift ingedrukt en loop naar boven of beneden door de lijst totdat u  
de gewenste items hebt geselecteerd.  
U kunt de selectie van een item ongedaan maken door naar het item te gaan  
en nogmaals op Ctrl-spatiebalk te drukken.  
Als u de hele selectie ongedaan wilt maken, drukt u op Ctrl-Q.  
Als u alle items in een lijst wilt selecteren, drukt u op Ctrl-A. U maakt dit  
ongedaan door nogmaals op Ctrl-A te drukken.  
Documentfuncties  
Een document benoemen  
Wanneer u een nieuw document de eerste keer sluit, wordt u gevraagd in het  
invoerveld een naam voor het document in te voeren. De gemarkeerde naam  
in het invoerveld is de naam die door de communicator wordt gesuggereerd.  
Sneltoetsen  
Er zijn verschillende sneltoetsen die in documenttoepassingen kunnen worden  
gebruikt. De beschikbare sneltoetsen worden in de onderstaande tabel  
opgesomd:  
Sneltoets  
Functie  
Ctrl-A  
Ctrl-C  
Ctrl-X  
Ctrl-V  
Ctrl-Z  
Alles selecteren  
Geselecteerde tekst kopiëren  
Geselecteerde tekst knippen  
Geselecteerde tekst plakken  
De laatste handeling annuleren  
Ctrl-B  
Ctrl-I  
Ctrl-U  
Vet toepassen  
Cursief toepassen  
Onderstrepen  
Ctrl-T  
Ctrl-D  
Ctrl-M  
Huidige tijd toevoegen  
Huidige datum toevoegen  
Gebruikersnaam toevoegen  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
35  
Ctrl-H  
Ctrl-E  
De cursor naar het begin of einde van het document  
verplaatsen  
Ctrl-N  
Ctrl-P  
Het volgende item openen  
Het vorige item openen  
De cursor naar het begin of eind van de regel  
verplaatsen  
Chr-pijl links of rechts  
Chr- pijl omhoog of  
omlaag  
De lijst of documentweergave omhoog of omlaag  
schuiven  
Shift-Ctrl-pijl links of  
rechts  
Het vorige of volgende woord selecteren  
Shift-pijl rechts/links/  
omhoog/omlaag  
Een teken of regel selecteren door op een pijltoets te  
drukken en Shift ingedrukt te houden  
Shift-Chr-pijl omhoog  
of omlaag  
Pagina’s tekst in een document selecteren  
Afdrukken  
Druk op de toets Menu en selecteer Print. U kunt verschillende items  
afdrukken, zoals documenten, afbeeldingen en SMS-berichten.  
U moet vooraf in de System settings (Systeeminstellingen) het type  
verbinding, de koptekst en het papierformaat opgeven. Zie  
”Systeeminstellingen” op pagina 135.  
Opmerking: informatie over ondersteunde printers kunt  
u vinden in het documentatiegedeelte op de cd-rom die  
wordt meegeleverd in de verpakking van de  
communicator. U kunt ook de introductiepagina Nokia  
Wireless Data Forum op het World Wide Web raadplegen:  
http://www.forum.nokia.com.  
Raadpleeg de gebruikershandleiding bij de printer voor gedetailleerde  
veiligheidsinstructies.  
U kunt de opties wijzigen door Options in de afdrukweergave te selecteren.  
Welke opties beschikbaar zijn, is afhankelijk van de toepassing waarin u zich  
bevindt.  
Afdrukken met gebruikmaking van de infraroodverbinding  
1 Ga naar de toepassing System (Systeem) en stel infrarood in als het  
verbindingstype. Zie ”Systeeminstellingen” op pagina 135.  
2 Zorg dat de infraroodpoort van de communicator gericht staat naar de  
infraroodpoort van de printer. Houd de infraroodverbinding vrij. Als de  
verbinding te lang wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld wanneer er iets tussen  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
36  
de infraroodsensoren wordt geplaatst of wanneer de communicator zelf  
wordt verplaatst, wordt het afdrukken onderbroken.  
3 Nadat de communicator heeft vastgesteld dat er nog geen actieve  
verbinding is, gaat deze zoeken naar een printer. Dit houdt in dat u  
bijvoorbeeld niet kunt afdrukken terwijl u bestanden aan het overzenden  
bent van de communicator naar een pc.  
4 Als de printer niet wordt gevonden, verschijnt er een bericht en wordt de  
actieve toepassing weer op het scherm weergegeven.  
Als de juiste printer wordt gevonden, wordt automatisch het juiste  
printerstuurprogramma geselecteerd en geeft het scherm de naam van het  
document en de geselecteerde printer weer.  
Als de gevonden printer niet wordt herkend, drukt u op Printers en  
selecteert u het juiste printerstuurprogramma.  
Als de communicator niet over het juiste stuurprogramma voor de printer  
beschikt, kunt u proberen het document af te drukken met een van de  
beschikbare printerstuurprogramma’s.  
5 Druk op Start om het afdrukken te starten.  
Tip: u kunt extra printer-stuurprogramma’s  
installeren met het programma PC Suite  
voor Nokia 9110 Communicator of vanaf de  
cd-rom die wordt meegeleverd in de  
verpakking van de communicator. Zie ”De PC  
Suite gebruiken” op pagina 39.  
Afdrukken met gebruikmaking van een kabelverbinding  
1 Ga naar de toepassing System (Systeem) en geef kabel op als het  
verbindingstype. Zie ”Systeeminstellingen” op pagina 135.  
2 Sluit de communicator aan op een seriële printer met de RS-232-  
adapterkabel DLR-2.  
3 Druk op Printers en selecteer het juiste printerstuurprogramma.  
4 Druk op Start om het afdrukken te starten.  
UIT-vak voor documenten  
Wanneer u faxen, SMS-berichten en e-mail verzendt, gaan deze altijd eerst  
naar het UIT-vak voor documenten. In het UIT-vak worden de documenten  
voorbereid en verzonden via de telefoon. Als de telefooninterface uitstaat of  
als de cellulaire signaalsterkte niet voldoende is, wordt het document pas  
verzonden op het moment dat de telefooninterface wordt ingeschakeld of de  
signaalsterkte voldoende is. Als de telefoon of fax wordt gebeld en die op dat  
moment bezet is, wordt door het UIT-vak voor documenten nog negen maal  
een poging gedaan. Als het verzenden dan nog steeds niet is gelukt, wordt u  
hiervan door middel van een bericht op de hoogte gebracht.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
37  
U kunt het UIT-vak openen vanuit het hoofdvenster van de toepassingen Fax,  
SMS, Mail en Notes. Het UIT-vak wordt daar onderaan de mappenlijst  
weergegeven. Selecteer het UIT-vak in de mappenlijst en druk op Open.  
Documenten in het UIT-vak kunnen de volgende status hebben:  
Sending (Wordt verzonden) Het document wordt op dat moment verzonden.  
Waiting (Wachten) Het document wacht totdat het kan worden verzonden,  
bijvoorbeeld wanneer de telefoon wordt ingeschakeld of het cellulaire signaal  
sterk genoeg is, of wanneer een telefoongesprek wordt beëindigd.  
Retry [time] (Opnieuw proberen [tijd]) Het verzenden van het document is  
niet gelukt. Het document wordt op het tijdstip dat tussen vierkante haakjes  
staat opnieuw verzonden.  
At [time] (Om [tijd]) — De fax wordt verzonden op het tijdstip dat u hebt  
opgegeven. Zie ”Fax-instellingen” op pagina 79.  
Sending [current page / total pages] (Wordt verzonden [huidige pagina/totaal  
aantal pagina’s]) — Het nummer van de faxpagina die wordt verzonden en het  
totale aantal pagina’s.  
Upon request (Op aanraag) E-mailberichten kunnen deze status hebben als  
de instelling Send mail (Post verzenden) in de instellingen voor Mail (Post) is  
ingesteld op Upon request (Op aanvraag). Zie ”Mail-instellingen” op pagina  
94. Een dergelijk bericht wordt pas verzonden wanneer u het selecteert en op  
Start drukt. Alle post met de status Upon request (Op aanvraag) wordt tijdens  
dezelfde verbinding verzonden.  
U kunt handmatig de verzending versnellen van documenten met de status  
Waiting, Retry, At [time] of Upon request door het document te selecteren en  
op Start te drukken. De documenten worden zo snel mogelijk verzonden.  
Een document wordt uit het UIT-vak verwijderd als het verzenden is gelukt of als u het  
verzenden annuleert door op Cancel sending (Verzending annuleren) te drukken.  
Figuur 3  
Notitie betreffende ontvangen communicatie  
Wanneer u de klep van de communicator opent en u oproepen hebt gemist, of  
faxen, SMS-berichten of post hebt ontvangen, of er niet-verzonden  
documenten in het UIT-vak zijn, verschijnt hierover een notitie. Zie figuur 4.  
U kunt de notitie verwijderen door op Cancel (Annuleren) te drukken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
38  
Wanneer u de ontvangen documenten wilt lezen of wilt controleren wie de  
oproepen heeft gedaan, selecteert u het betreffende item in de lijst en drukt u  
op View (Weergeven).  
Figuur 4  
Gegevens overzettenvanuitoudere  
communicatormodellen  
U kunt met het programma van Nokia Communicator Server reservekopieën  
maken van de gegevens in de Nokia 9000 Communicator of de Nokia 9000i  
Communicator en deze gegevens vervolgens overzetten naar een Nokia 9110  
Communicator met dezelfde taalversie. U kunt op vrijwel dezelfde manier  
gegevens overzenden tussen dezelfde taalversies, bijvoorbeeld van de Finse  
versie van de Nokia 9000i Communicator naar de Finse versie van de Nokia  
9110 Communicator.  
Opmerking: de instellingen van de Nokia  
9000 Communicator of 9000i Communicator  
kunnen niet worden overgezet naar de Nokia  
9110 Communicator.  
Gegevens overzenden tussen verschillende taalversies  
1 Als de taalversies niet hetzelfde zijn, bijvoorbeeld wanneer u gegevens wilt  
overzetten van de Finse versie van de Nokia 9000i Communicator naar de  
Franse versie van de Nokia 9110 Communicator, verplaatst u met het  
programma Nokia Communicator Server de relatie- en agendagegevens  
naar een pc, met behulp van de toepassingen Import/Export contacts  
(Relaties importeren/exporteren) en Import/Export calendar data  
(Agendagegevens importeren/exporteren).  
2 Verplaats uw documenten met het programma Nokia Communicator  
Server naar een pc, met gebruikmaking van de toepassing File transfer  
(Bestandsoverdracht).  
3 Start het programma PC Suite voor Nokia 9110 Communicator op de pc en  
zet de relatie- en agendagegevens en documenten over naar de Nokia  
9110 Communicator.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
39  
4. Software voor  
computerverbinding  
In dit hoofdstuk wordt uitgelegd hoe u de software voor het maken van een  
pc-verbinding installeert, hoe u de communicator met een pc of een Apple  
Macintosh-computer verbindt en hoe u de verbindingsprogramma's gebruikt.  
De PCSuitegebruiken  
Figuur 1  
U kunt met het programma PC Suite voor Nokia 9110 Communicator de  
communicator op een geschikte pc aansluiten.  
De PC Suite en bijbehorende handleidingen vindt u op de cd die bij de  
communicator wordt geleverd.  
De PC Suite werkt met Windows 95/98 en NT 4.0. U hebt minimaal een IBM-  
compatibele pc met een 486-processor nodig.  
Bij het gebruiken van de PC Suite hoeft u alleen de communicator met een pc  
te verbinden, de rest wordt op de pc gedaan.  
Opmerking: het is raadzaam tijdens  
een verbinding met een pc geen  
oproepente verzendenof te ontvangen;  
dit kan de bewerkingen verstoren.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
40  
De PC Suite op een pc installeren  
Normaliter wordt de cd-rom automatisch gestart wanneer u deze in het cd-  
rom-station van de pc plaatst. Mocht dat niet het geval zijn, dan voert u de  
volgende stappen uit:  
1 Klik op de knop “Start” in Windows; klik vervolgens op “Uitvoeren”.  
2 Als op uw pc Windows 95, 98 of NT 4.0 (of hoger) geïnstalleerd is, typt u  
d:\9110.exe op de opdrachtregel. Als Windows 3.x geïnstalleerd is, typt u  
d:\data\9110_31.exe. Vervang de letter “d” door de letter van het cd-rom-  
station.  
3 Druk op Enter.  
4 Voer de instructies op het scherm uit.  
Opmerking: Het programma PC  
Suite voor Nokia 9110  
Communicator vindt u in het menu  
onder "PC and Macintosh software".  
De PC Suite met een infraroodverbinding gebruiken  
1 De IrDA-software moet op de pc zijn geïnstalleerd en gestart. Controleer in  
het Configuratiescherm of het IrDA-stuurprogramma al is geïnstalleerd.  
Als het Configuratiescherm een pictogram genaamd Infrarood bevat, is het  
stuurprogramma geïnstalleerd.  
2 Zorg ervoor dat de infraroodpoort van de communicator is gericht op de  
infraroodpoort van de pc. Houd de infraroodverbinding vrij. Controleer  
hiervoor de infraroodindicatoren in het indicatorgebied. Zie ”Het scherm  
van de communicator” op pagina 20. Als de infraroodverbinding te lang  
wordt geblokkeerd, bijvoorbeeld als er iets tussen de infraroodsensoren  
wordt geplaatst, wordt de bewerking onderbroken.  
3 Start de PC Suite-software op de pc. Selecteer IR in het dialoogvenster  
Preferences (Voorkeuren) als het protocol voor gegevensoverdracht en  
selecteer de juiste COM-poort.  
4 Start de ontvangende toepassing op de communicator en druk op  
Activate. Zie ”Infraroodverbinding activeren” op pagina 141.  
De PC Suite met een kabelverbinding gebruiken  
1 Sluit de 9-pins kant van de RS-232-adapterkabel DLR-2 aan op de COM-  
poort van de pc en het andere uiteinde op de connector aan de onderkant  
van de communicator. Zie ”Connectors” op pagina 27.  
2 Start de PC Suite-software op de pc.  
Opmerking: vergeet niet  
reservekopieën van alle  
belangrijke gegevens te maken!  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
41  
Tip: U kunt ook de optionele  
bureaulader gebruiken voor een  
gemakkelijke aansluiting op de pc.  
Zie de Accessoiregids.  
Contacts (Relaties)  
Met de functie Contacts (Relaties) van de PC Suite kunt u relatiekaarten op de  
Nokia 9110 Communicator maken, bewerken en bijwerken en kunt u deze  
overzenden tussen een pc en uw communicator.  
U start de toepassing Contacts door op het pictogram Contacts op het  
hoofdscherm te klikken.  
Figuur 2  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
42  
Intellisync  
Met de functie Intellisync kunt u gegevens op uw communicator en een pc  
met elkaar synchroniseren.  
1 Sluit de communicator aan op de PC.  
2 Start PC Suite op de pc en klik op het pictogram Intellisync op het  
hoofdscherm.  
3 Het tabblad Local (d.w.z. de pc) is automatisch geselecteerd. Klik op de  
toets Settings (Instellingen).  
Opmerking: het is mogelijk dat u een dialoogvenster ziet  
met de tabbladen Format (Indeling) en File (Bestand).  
Selecteer in het tabblad Format de adresindeling die u  
gebruikt voor adressen in uw communicator. Indeling  
nummer 5 wordt aanbevolen. Geef op het tabblad File  
aan of u de relaties wilt synchroniseren met het  
hoofdgeheugen van de communicator of met de  
geheugenkaart. Klik daarna op OK om het dialoogvenster  
te sluiten.  
4 Het dialoogvenster Configuration (Configuratie) verschijnt met de toe-  
passingen Calendar (Agenda), Contacts (Relaties) en To-do (Uit te voeren  
taken) voor uw communicator.  
5 Klik op de communicatortoepassing die u wilt instellen.  
6 Klik op de toets Choose (Kiezen). Het dialoogvenster Choose Translator  
verschijnt. Dit venster bevat alle pc-toepassingen die compatibel zijn met  
de door u gekozen communicatortoepassing.  
7 Klik op OK in het venster Choose Translator. U komt terug in het venster  
Configuration. De door u gekozen pc-toepassing verschijnt naast de naam  
van de communicatortoepassing.  
Opmerking: als u in het dialoogvenster Choose  
Translator voor de eerste keer Microsoft  
Outlook selecteert, kunt u met de knop Browse  
(Bladeren) aangeven waar de te synchroniseren  
gegevens zich in de Outlook-map bevinden.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
43  
8 Geef op welke toepassing en zo nodig welk bestand u wilt synchroniseren.  
Opmerking: teneinde het synchroniseren van gegevens  
tussen uw communicator en een pc-toepassing met  
succes te laten verlopen, klikt u, nadat u een toepassing  
hebt geselecteerd waarmee u wilt synchroniseren, op de  
toets Advanced (Geavanceerd).  
Klik op Field Mapping (Velden toewijzen) in het venster  
Advanced settings (Geavanceerde instellingen) en wijs de  
velden van de pc-toepassing toe aan de velden van de  
communicator die met sterretjes (*) zijn gemarkeerd,  
zodat deze met elkaar overeenkomen (zie figuur 3).  
Figuur 3  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
44  
9 Wanneer u gereed bent om de bewerking uit te voeren, klikt u op OK  
onderaan het venster Configuration.  
10Klik op de toets Synchronise op het openingsscherm van de PC Suite.  
11Los desgevraagd dataconflicten op.  
12Er verschijnt een bevestigingsbericht die laat zien hoeveel toevoegingen,  
wijzigingen en verwijderingen er worden uitgevoerd op elk van uw  
systemen als u doorgaat met de bewerking. Klik op Accept (Accepteren)  
om door te gaan of op Cancel (Annuleren) om de bewerking te  
onderbreken.  
Opmerking: Als de relatiedatabase in de communicator erg groot is, is  
er mogelijk onvoldoende geheugen beschikbaar in de communicator om  
het synchroniseren van gegevens te voltooien. Om dit te voorkomen,  
kunnen de relatiegegevens worden verdeeld over verschillende  
databases op een geheugenkaart. Elke relatiedatabase kan dan  
afzonderlijk worden gesynchroniseerd. Afhankelijk van het beschikbare  
geheugen in de communicator kunnen ongeveer 1000 relaties per  
database worden gesynchroniseerd. Raadpleeg "Quick Start Tutorial"  
(Zelfstudie) in Hoofdstuk 3 van de gebruikershandleiding bij PC Suite  
voor Nokia 9110 Communicator op de cd-rom voor instructies over het  
synchroniseren van relaties op de geheugenkaart.  
File transfer (Bestandsoverdracht)  
Met de toepassing File Transfer (Bestandsoverdracht) kunt u bestanden op de  
communicator en de pc verplaatsen, kopiëren, plakken, hernoemen en  
verwijderen.  
1 Maak een verbinding tussen de communicator en de pc, zoals eerder in dit  
hoofdstuk is beschreven.  
2 Start de PC Suite op de pc en klik op het pictogram File Transfer op het  
hoofdscherm.  
3 Selecteer op het scherm File Transfer een item door erop te klikken en sleep  
dit naar de juiste pc-directory of communicatiemap.  
Opmerking: faxen worden van de  
communicator naar de pc verzonden in tif-  
indeling. Dit houdt in dat u Windows  
Imaging moet gebruiken als u meer wilt  
zien dan de eerste pagina van een fax.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
45  
Backup/Restore (Reservekopieën maken en terugzetten)  
Figuur 4  
Met de functie Backup/Restore kunt u op de pc reservekopieën maken van  
gegevens op de communicator en deze later weer terugzetten op de  
communicator.  
1 Maak een verbinding tussen de communicator en de pc, zoals eerder in dit  
hoofdstuk is beschreven.  
2 Start de PC Suite op de pc en klik op Backup/Restore in het hoofdvenster.  
3 Klik op het tabblad Backup en selecteer een van de opties. Met All device  
data (Alle gegevens) maakt u een reservekopie van alle gegevens op de  
communicator, met Selected device data (Geselecteerde gegevens) kunt u  
aangeven of u een reservekopie wilt maken van de agendagegevens  
(Calendar), relatiegegevens (Contacts), documenten (Documents) of  
instellingen (Settings), of kunt u gegevens op een geheugenkaart (Memory  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
46  
card data) selecteren om een reservekopie te maken van de gegevens op de  
geheugenkaart.  
4 In het vak “Backup Path” (Locatie reservekopie) geeft u de locatie voor de  
reservekopie op. Er wordt automatisch een naam aan de reservekopie  
toegewezen.  
5 Typ een getal dat ligt tussen 1 en 99 in het vak ”Number of backup stores”  
(Aantal reservekopieën).  
6 Klik op de toets Backup.  
Klik op het tabblad Restore wanneer u gegevens wilt terugzetten. Geef de  
locatie van de reservekopie op in het vak ”Backup stored in” (Reservekopie  
opgeslagen in). Klik in het vak eronder op de gegevens die u wilt terugzetten.  
Klik op Restore om de reservekopie terug te zetten op de communicator.  
Install/Remove (Software installeren/verwijderen)  
Met de functie Install/Remove Software (Software installeren/verwijderen)  
kunt u software op een communicator installeren en ervan verwijderen.  
Opmerking: als u op de Nokia 9110 Communicator  
software installeert die is ontworpen voor de oudere  
modellen van de communicator, moet u er rekening mee  
houden dat de grijstinten van deze apparaten verschillen.  
Het scherm kan daardoor lichter lijken. Hoewel dit niet  
van invloed is op de werking van de software, doet u er  
goed aan altijd die versie van de software te installeren die  
speciaal voor de Nokia 9110 Communicator is gemaakt.  
1 Maak een verbinding tussen de communicator en de pc, zoals eerder in dit  
hoofdstuk is beschreven.  
2 Start het programma PC Suite op de pc en klik op het pictogram Install/  
Remove op het hoofdscherm.  
3 Klik op het tabblad Install en voer in het vak ”Select Path” (Locatie) de  
locatie in van de software die u wilt installeren.  
4 Klik in het vak eronder op de software die u wilt installeren.  
5 Klik op Install.  
Klik op het tabblad Remove wanneer u software van uw communicator wilt  
verwijderen. Selecteer de software die u wilt verwijderen in het vak en klik op  
Remove.  
Import/Export  
U kunt met de functie Import/Export agenda- en relatiebestanden overzetten  
tussen uw communicator en een pc.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
47  
1 Maak een verbinding tussen uw communicator en een pc, zoals eerder in  
dit hoofdstuk is beschreven.  
2 Start het programma PC Suite op de pc en klik op het pictogram Import/  
Export op het hoofdscherm.  
3 Klik op het tabblad Export en kies een van drie opties: Calendar data  
(Agendagegevens); Contacts (Relaties); Contacts File on Memory Card  
(Contacts-bestand op geheugenkaart).  
4 Typ in het vak ”Select the PC file to create” (Pc-bestand selecteren om te  
maken) de naam en het pad van het pc-bestand dat u wilt maken.  
5 Klik op de toets Export.  
Wanneer u een bestand van een pc op uw communicator wilt importeren, klikt  
u op het tabblad Import en selecteert u de items die u wilt importeren. Geef  
het pc-bestand op dat u naar de communicator wilt overzenden en klik op  
Import.  
HetgebruikvandeNokiaCommunicatorServer  
Voor gebruikers van Windows 3.11 en de Apple Macintosh bevat de cd-rom in  
het communicatorpakket het programma Nokia Communicator Server. Met de  
Nokia Communicator Server kunt u communicatortoepassingen installeren en  
gebruiken waarvoor een verbinding met de pc is vereist. Zie hoofdstuk 12  
"Systeem" op pagina 135). U moet eerst een verbinding maken met een pc en  
de vereiste toepassing starten op de communicator.  
Opmerking: u kunt de Engelse versie van de  
toepassingen File transfer, Import/Export contacts  
en Import/Export calendar data die met de Nokia  
Communicator Server kunnen worden gebruikt, op  
de communicator installeren vanaf de diskette in  
de verpakking. Versies in andere talen vindt u op de  
cd-rom.  
De Nokia Communicator Server kan ook worden gebruikt met Windows 95 en  
NT.  
Tip: Als u de PC Suite voor Nokia  
9110 Communicator gebruikt, hebt  
u deze software niet nodig. Zie ”De  
PC Suite gebruiken” op pagina 39.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
48  
De Nokia Communicator Server op een pc installeren  
1 Plaats de diskette in het diskettestation.  
2 Klik in Programmabeheer van Windows op het menu Bestand.  
3 Klik op de menuopdracht Starten en typ a:\server op de opdrachtregel.  
Vervang de letter “a” door de letter van het diskettestation.  
4 Druk op Enter.  
5 Voer de instructies op het scherm uit.  
De Nokia Communicator Server met een infraroodverbinding  
gebruiken  
1 Voer de eerste twee stappen uit voor het installeren van de PC Suite.  
2 Start de Nokia Communicator Server op de pc.  
3 Start de gewenste toepassing voor het maken van een pc-verbinding op de  
communicator. Vergeet niet infarood als verbindingstype op te geven.  
De Nokia Communicator Server gebruiken met een kabelverbinding  
1 Sluit de 9-pins kant van de RS-232-adapterkabel DLR-2 aan op de COM-  
poort van de pc en het andere uiteinde op de connector aan de onderkant  
van de communicator. Zie ”Connectors” op pagina 27.  
2 Start de Nokia Communicator Server op de pc. Controleer of de COM-poort  
die door de software wordt aangegeven de juiste is.  
3 Start de gewenste toepassing voor het maken van een pc-verbinding op de  
communicator. Vergeet niet kabel als verbindingstype op te geven.  
Tip: Zie ”Software installeren en  
verwijderen” op pagina 145 voor  
informatie over de manier waarop u  
met de Nokia Communicator Server  
nieuwe software op de communicator  
kunt installeren.  
NokiaCommunicatorServer voorMacOS  
Als u de communicator wilt aansluiten op een Apple Macintosh, moet de  
toepassing van de Nokia Communicator Server op de Macintosh worden  
uitgevoerd en moet er een kabelverbinding zijn tussen de Macintosh en de  
communicator.  
De toepassing van de Nokia Communicator Server is compatibel met Mac OS  
7.5 of nieuwere versies, mits deze beschikken over een RS-422 seriële poort.  
Macs met een USB-poort kunnen met de communicator worden verbonden  
via een adapter van USB naar serieel.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
49  
Als u de communicator op de RS-422 seriële poort van een Apple Macintosh  
wilt aansluiten, hebt u een modemkabel voor de Apple Mac nodig (wordt niet  
door Nokia verstrekt), die op de Mac wordt aangesloten. Als u de modemkabel  
op een DLR-2 kabel (die u in de verpakking vindt) wilt aansluiten, hebt u een  
9M25F adapter nodig (wordt niet door Nokia versrekt), omdat de modemkabel  
voor de Mac een 25-pinskabel is en de DLR-2 RS een 9-pinskabel. Met deze  
kabelcombinatie kunt u de software voor Mac OS gebruiken van de Nokia  
Communicator Server.  
De PC Suite-verbindingssoftware ondersteunt Mac OS niet.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
51  
5. Relatiebeheer  
De toepassing Contacts wordt gebruikt voor het maken, wijzigen en beheren  
van alle relatiegegevens, zoals telefoonnummers, adressen en  
snelkiesnummers, en voor het raadplegen van logboeken met alle inkomende  
en uitgaande gesprekken (spraak-, data- en faxoproepen, en SMS-berichten).  
De toepassingen Telephone, Fax, SMS, Calendar en Mail maken allemaal  
gebruik van gegevens in het Contacts-bestand.  
Tip: Tip: U vindt de relatiekaart van  
Club Nokia Careline in de directory  
Contacts (Relaties). Club Nokia  
Careline beantwoordt uw vragen en  
geeft instructies via de telefoon.  
Contacts-bestand  
In het beginvenster van Contacts worden twee vensters weergegeven: links  
het Contacts-bestand, dat bestaat uit een lijst van alle relatiekaarten, en  
rechts de relatiekaart die op dat moment is geselecteerd. Het actieve venster  
heeft een donker kader. U kunt met de tabtoets tussen de twee vensters  
schakelen. De relatiekaarten worden in alfabetische volgorde weergegeven op  
basis van de naam in het veld Name (Naam) van elke kaart.  
Figuur 1  
Relatiekaarten opzoeken  
1 Verplaats het selectiekader met de pijltoetsen tot de gewenste kaart zich  
in het selectiekader bevindt of  
2 Typ de te zoeken tekst in het zoekveld. De tekst wordt gezocht in de velden  
Name (Naam), Company (Bedrijf) en Address (Adres). U kunt de  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
52  
zoekresultaten wissen door tekens één voor één uit het zoekveld te ver-  
wijderen met de Backspace-toets.  
U opent de geselecteerde relatiekaart door op Open te drukken.  
U verwijdert de geselecteerde relatiekaart door op Delete te drukken.  
Opmerking: als de communicator een  
geheugenkaart heeft, worden de relatiedatabases  
van de geheugenkaart in het beginvenster van  
Contacts als mappen weergegeven. Wanneer u een  
map opent, kunt u alleen oproepen en berichten  
Het gebruik van de toets Menu  
Als u in het Contacts-bestand op Menu drukt, verschijnt een nieuwe set  
opties:  
Individual log (Individueel logboek) Opent het afzonderlijke logboek van de  
geselecteerde relatie. Zie ”Logboeken” op pagina 59.  
General log (Algemeen logboek) Opent het algemene logboek.  
Duplicate card (Kaart kopiëren) — Maakt een kopie van de geselecteerde kaart.  
SIM card memory (SIM-kaartgeheugen) — Geeft de inhoud van de SIM-kaart  
weer.  
Copy to SIM (Kopiëren naar SIM) — Kopieert de geselecteerde relatie(s) naar  
het SIM-kaartgeheugen.  
Create group (Groep maken) — Maakt een nieuwe relatiegroep. Zie  
”Relatiegroepen” op pagina 58.  
List groups (Lijst met groepen) — Opent een lijst met alle relatiegroepen.  
New contacts database (Nieuwe relatiedatabase) Hiermee maakt u een  
nieuwe relatiedatabase op de geheugenkaart.  
Rename contacts database (Naam relatiedatbase wijzigen) — Hiermee kunt u  
de naam van de relatiedatabase op de geheugenkaart wijzigen.  
Copy contacts (Relaties kopiëren) — Kopieert de relaties van en naar de  
geheugenkaart.  
Move contacts (Relaties verplaatsen) — Verplaatst relaties van en naar de  
geheugenkaart.  
Contact info (Info over relaties) — Geeft het aantal relaties en relatiegegevens  
weer.  
Settings (Instellingen) — Hiermee kunt u de volgende instellingen wijzigen:  
Contact card template (Sjabloon voor relatiekaarten) — Deze sjabloon  
bepaalt welke velden worden gebruikt voor nieuwe relatiekaarten.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
53  
Wijzigingen aan deze sjabloon zijn van invloed op de nieuwe kaarten, maar  
niet op de reeds bestaande. U kunt geen tekst in de velden van de sjabloon  
invoeren.  
Log length (Logboeklengte) — Hiermee kunt u bepalen hoe recente relaties  
in de algemene en individuele logboeken worden weergegeven. Selecteer  
de nieuwe logboeklengte en druk op OK. De mogelijke waarden zijn: Zero  
(Nul)/10 days (10 dagen)/30 days (30 dagen)/1 year (1 jaar)/User defined  
(door de gebruiker gedefinieerd): dagen (0 – 365 dagen).  
Een nieuwe relatiedatabase maken op de geheugenkaart  
Als u een nieuwe relatiedatabase wilt maken op uw geheugenkaart, drukt u op  
Menu en selecteert u New contacts database (Nieuwe relatiedatabase).  
Als u relaties naar en vanuit de nieuwe database wilt kopiëren, selecteert u de  
betreffende relatie(s) en drukt u weer op Menu. Vervolgens gaat u met de  
schuifbalk naar beneden en selecteert u Copy contacts (Relaties kopiëren) of  
Move contacts (Relaties verplaatsen).  
Als u de relatiedatabase wilt bekijken, drukt u op Open (Openen). Als u wilt  
bellen naar een relatie in de database, selecteert u de relatie en gaat u naar de  
toepassing Telephone.  
Relatiekaartenmaken  
1 Druk op New in het beginvenster van Contacts.  
2 Er wordt een nieuwe relatiekaart geopend waarin u relatiegegevens kunt  
invoeren in de verschillende velden. Met de pijltoetsen kunt u van het ene  
veld naar het andere gaan. Met Enter kunt u regels toevoegen aan het veld  
Address (Adres) en Note (Notitie).  
3 Druk op Close om terug te gaan naar het Contacts-bestand.  
Tip: als u bij het invoeren van  
telefoonnummers in het veld Tel voor  
de landcode een + teken plaatst, kunt  
u hetzelfde nummer in het buitenland  
gebruiken.  
Bij het invoeren van telefoonnummers en DTMF-reeksen kunt u ter  
verduidelijking koppeltekens en spaties gebruiken. Dit heeft geen invloed op  
de manier waarop de telefoonnummers of DTMF-signalen worden gekozen.  
Tip: u kunt relaties kopiëren van een pc  
of bepaalde handtelefoons met  
gebruikmaking van het programma  
IntelliMigrate dat zich op de cd in het  
communicatorpakket bevindt.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
54  
Nieuwe velden aan een relatiekaart toevoegen  
1 Druk op Fields (Velden) in de geopende relatiekaart. Zie figuur 2.  
2 Druk op Add field (Veld toevoegen). Er verschijnt een pop-up vak met een  
overzicht van de beschikbare velden.  
3 Selecteer een veld en druk op OK. Er kan maar één veld voor Name (Naam),  
Job title (Functie), Company (Bedrijf), Note (Notitie) en Password  
(Wachtwoord) zijn.  
Figuur 2  
Opmerking: het veld Tel/Fax is voor  
schakeloproepen, het veld Tel(Server) voor het  
verzenden van boekingen naar externe  
agendaservers en het veld Password (Wachtwoord)  
is voor het boekingswachtwoord. Zie ”Meerdere  
gesprekken” op pagina 64 en ”Agenda item” op  
pagina 129.  
De naam van een veld aanpassen  
1 Druk op Fields (Velden) in de geopende relatiekaart.  
2 Selecteer een veld en druk op Change label (Naam wijzigen).  
3 Selecteer een van de vooraf gedefinieerde namen of ga naar het veld met  
een stippellijn, typ de gewenste naam, bijvoorbeeld Modem, en druk op  
OK.  
Wanneer u het geselecteerde veld wilt verwijderen, drukt u op Delete field  
(Veld verwijderen). Het veld Name kan niet worden verwijderd.  
Opmerking: u kunt alleen SMS-  
berichten verzenden naar  
mobiele-telefoonnummers die in  
het veld Tel(GSM) van de  
relatiekaart zijn opgeslagen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
55  
Opties voor relatiekaarten  
Wanneer u in een geopende relatiekaart op Options (Opties) drukt,  
verschijnen de volgende opties:  
Ringing tone (Beltoon) — U kunt voor elke relatie in het Contacts-bestand een  
specifieke beltoon opgeven. Selecteer een toon in de lijst en druk op OK. Het  
pictogram  
verschijnt bovenaan de relatiekaart. Zie figuur 2. U kunt deze  
functie echter alleen gebruiken als de instelling Individual ringing tones  
(Afzonderlijke beltonen) is ingeschakeld. Zie ”Instellingen van de toepassing  
Telephone” op pagina 68.  
Opmerking: Als de communicator de relevante  
relatiekaart niet binnen drie seconden na een  
binnenkomende oproep kan vinden, wordt de  
geselecteerde beltoon vervangen door de  
standaardbeltoon Grande Valse. Dit kan  
gebeuren als u honderden relatiekaarten in uw  
communicator hebt opgeslagen.  
Attached image (Bijgevoegde afbeelding) — U kunt een foto van de relatie  
bijvoegen bij de relatiekaart. U kunt de foto dan meesturen met een  
adreskaart. De foto wordt tevens op het scherm weergegeven wanneer de  
persoon in kwestie u opbelt.  
De foto moet eerst in JPEG-indeling in de submap Contact images  
(Relatiefoto’s) van de map Downloaded files (Opgehaalde bestand) zijn  
opgeslagen, waar u het dan kunt selecteren. Kies een foto en druk op OK.  
Als er een afbeelding aan een relatiekaart is gekoppeld, wordt het formaat van  
die afbeelding automatisch gewijzigd in het juiste formaat. Als de relatiekaart  
een oude afbeelding bevat, wordt deze vervangen door de nieuwe afbeelding.  
Als u de oorspronkelijke afbeelding wilt bewaren, maakt u een kopie van de  
afbeelding en geeft u deze een andere naam of verplaatst u de kopie naar een  
andere map voordat u de nieuwe afbeelding koppelt.  
Opmerking: als u een foto als bijlage aan een  
relatiekaart in de relatiedatabase van de  
geheugenkaart wilt bijsluiten, moet de foto  
eerst in de map Contact images (Relatiefoto’s)  
van de geheugenkaart zijn opgeslagen.  
Speed dials (Snelkiesnummers) — U kunt voor de geselecteerde relatiekaart een  
snelkiesnummer opgeven.  
Snelkiesnummers instellen  
Met snelkiesnummers kunt u op snelle wijze telefoonnummers kiezen, die u  
vaak gebruikt. U kunt aan acht telefoonnummers snelkiesnummers toewijzen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
56  
Nummer 1 is gereserveerd voor het bellen naar uw voicemailbox. Zie  
”Snelkiezen” op pagina 162 voor meer informatie over het gebruik van  
snelkiesnummers.  
1 Druk op Options (Opties) in de geopende relatiekaart en selecteer Speed  
dials (Snelkiesnummers). Alle telefoonnummervelden van de relatiekaart  
worden weergegeven.  
2 Selecteer een veld waaraan u een snelkiesnummer wilt toewijzen en druk  
op Change (Wijzigen).  
3 Selecteer een nummer en druk op OK. Het snelkiesnummer wordt in de  
relatiekaart aangeduid met het pictogram . Zie figuur 2.  
Snelkiesnummers wijzigen of verwijderen  
1 Selecteer het snelkiesnummer dat u wilt wijzigen of verwijderen en druk  
op Change (Wijzigen).  
2 Verplaats het selectiekader naar de nieuwe locatie en druk op OK. Als u  
een snelkiesnummer wilt verwijderen, kiest u None (Geen).  
DTMF-signalen opslaan  
Zie ”Meerdere gesprekken” op pagina 64 of ”DTMF-signalen verzenden” op  
pagina 163 voor meer informatie over het verzenden van DTMF-signalen.  
Als u voor de relatie zowel een gewoon telefoonnummer als een DTMF-  
nummer nodig hebt, kunt u het DTMF-nummer opslaan in het veld Tel, in welk  
geval het telefoonnummer en de DTMF-reeks van elkaar gescheiden moeten  
worden door een van de speciale tekens in tabel 1, of voegt u een veld DTMF  
toe aan de relatiekaart met de opdracht Add field (Veld toevoegen).  
Teken  
Functie  
* en #  
Kunnen worden gebruikt als de DTMF-service dat vereist.  
Voegt een pauze van 2,5 seconde in, vóór of tussen  
DTMF-cijfers.  
p (pauze)  
Als de letter “w” in een reeks is ingevoegd, worden de  
resterende signalen van de reeks pas verzonden als u in  
de toepassing Telephone nogmaals op Send (Verzenden)  
drukt.  
w (wacht)  
Tabel 1  
Het gebruik van de toets Menu  
Wanneer u in een geopende relatiekaart op de toets Menu drukt, verschijnen  
de volgende opties:  
Duplicate card (Kaart kopiëren) — Maakt een kopie van de huidige kaart.  
Copy contents (Inhoud kopiëren) — Kopieert de inhoud van de kaart naar het  
klembord. U kunt deze informatie aan documenten toevoegen door op Ctrl-V  
te drukken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
57  
Next card (Volgende kaart) — Opent de volgende relatiekaart in de map.  
Previous card (Vorige kaart) — Opent de vorige relatiekaart in de map.  
Fetch (Ophalen) — Als u het URL-veld van een relatiekaart hebt geselecteerd  
met het selectiekader, kunt u de WWW-toepassing starten door op Fetch te  
drukken en wordt een verbinding gemaakt met het eerste URL-adres in het  
veld.  
Belongs to groups (Behoort tot groepen) — Geeft alle groepen weer waartoe  
de huidige relatie behoort.  
De relatiegegevens op de SIM-kaart bekijken  
1 Druk op de toets Menu in het Contacts-bestand en selecteer de optie SIM  
card memory .  
2 Selecteer de relatie met behulp van het selectiekader en druk op Open.  
Druk op New wanneer u een nieuwe relatie aan het SIM-geheugen wilt  
toevoegen.  
Druk op Clear (Wissen) wanneer u de geselecteerde relatie(s) uit het SIM-  
geheugen wilt verwijderen.  
Druk op Close (Sluiten) wanneer u naar het beginvenster van Contacts wilt  
teruggaan.  
Als u hier op Menu drukt, komen de volgende opties beschikbaar:  
Sort by name (Sorteren op naam)/Sort by location (Sorteren op locatie) —  
Sorteert de relaties op alfabetische volgorde of op volgorde van hun locatie in  
het geheugen.  
Copy SIM contacts (SIM-relaties kopiëren) — Kopieert de geselecteerde  
relatie(s) naar het Contacts-bestand.  
SIM info (Info over SIM) — Geeft de hoeveelheid gegevens in het SIM-  
geheugen weer.  
Opmerking: als de functie Fixed dialling  
(Vaste nummers) is ingeschakeld, hebt u  
geen toegang tot de SIM-kaart. Zie ”Settings  
(Instellingen, menu 4)” op pagina 171.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
58  
Relatiegroepen  
Door relatiegroepen te maken kunt u in een keer post of SMS-berichten naar  
een groep mensen sturen. Zie figuur 3.  
Figuur 3  
Een groep maken  
1 Met de mogelijkheid tot het selecteren van meerdere items kunt u in het  
Contacts-bestand de relaties selecteren die in de groep moeten worden  
opgenomen.  
2 Druk op Menu en selecteer de optie Create group (Groep maken).  
U kunt ook een lege groep maken door Menu en Create group (Groep maken)  
te selecteren en later relaties toe te voegen. Zie onderstaande instructies.  
Wanneer u een nieuwe groepsrelatiekaart voor de eerste keer sluit, wordt u  
gevraagd een naam voor de groep in te voeren.  
Relaties aan een groep toevoegen  
1 Open de groepsrelatiekaart en druk op Add (Toevoegen). Er verschijnt een  
lijst met relaties.  
2 Select de gewenste relatie(s) en druk op Add.  
Wanneer  
u
relaties uit een groep wilt verwijderen, opent  
u
de  
groepsrelatiekaart, selecteert u de relatie(s) die u wilt verwijderen en drukt u  
op Remove (Verwijderen).  
Het gebruik van de toets Menu  
Wanneer u in een geopende groepsrelatiekaart op Menu drukt, verschijnen de  
volgende opties:  
Rename group (Naam van groep wijzigen) — Hiermee kunt u de groep een  
andere naam geven.  
Belongs to groups (Behoort tot groepen) — Geeft alle groepen weer waartoe  
de geselecteerde relatie behoort.  
List of groups (Lijst met groepen) — Opent een lijst met alle relatiegroepen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
59  
Logboeken  
In de toepasssing Contacts worden alle communicatiegebeurtenissen in twee  
logboeken weergegeven. Het algemene logboek geeft alle of bepaalde typen  
communicatiegebeurtenissen in chronologische volgorde weer. Het  
Individuele logboek geeft een lijst weer van alle communicatie-  
gebeurtenissen die betrekking hebben op de geselecteerde relatie.  
Opmerking: verbindingen met  
een externe postbus, Terminal en  
het Internet worden als  
dataoproepen geregistreerd.  
De logboeken openen  
1 Druk op Menu in het Contacts-bestand.  
2 Selecteer Individual log (Individueel logboek) of General log (Algemeen  
logboek).  
De inhoud van een logboek wissen  
1 Druk op Clear list (Lijst wissen).  
2 Er verschijnt een pop-up vak waarin u kunt aangeven welke relatie-  
gegevens u wilt verwijderen. De gegevens worden ook uit het andere  
logboek verwijderd.  
Een nieuwe relatiekaart maken  
1 Open het algemene logboek.  
2 Selecteer een logboekgebeurtenis en druk op Create card (Kaart maken).  
Als de relatiekaart al bestaat, wordt de opdracht grijs weergegeven.  
Alleen bepaalde communicatietypen weergeven  
1 Open het algemene logboek en druk op Filter.  
2 Selecteer het communicatietype dat u wilt weergeven en druk op OK.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
61  
6. Telefoon  
U start de toepassing Telephone door op de toepassingstoets Tel op het  
toetsenbord te drukken. Sommige handelingen die hier worden uitgelegd,  
kunnen ook via de telefooninterface worden uitgevoerd.  
U kunt twee afzonderlijke telefoonlijnen gebruiken. Zie ”Instellingen van de  
toepassing Telephone” op pagina 68.  
Opmerking: het openen of sluiten van de klep heeft  
geen effect op een actief telefoongesprek. Als u via de  
telefooninterface een telefoongesprek voert en u opent  
de klep, wordt automatisch de toepassing Telephone  
gestart. U kunt het telefoongesprek voortzetten nadat  
u op Audio on (Geluid aan) hebt gedrukt. Zie ”Stand  
Handenvrij” op pagina 64.  
Opbellen  
Wanneer u iemand wilt opbellen, moet er een geldige SIM-kaart in de  
telefoon geplaatst zijn en moet de telefoon ingeschakeld zijn. U kunt iemand  
op drie manier opbellen.  
Opmerking: zorg ervoor dat  
tijdens het bellen de antenne  
van de communicator is  
uitgeschoven.  
Handmatig opbellen  
1 Typ het telefoonnummer in het zoekveld.  
2 Druk op Call (Opbellen).  
Een nummer in de telefoonlijst bellen  
Wanneer er geen telefoongeprek actief is, wordt in het beginvenster van de  
toepassing Telephone de telefoonlijst weergegeven. Zie figuur 1.  
Relatiekaarten zonder een telefoonnummer worden grijs weergegeven en  
kunnen niet worden geselecteerd.  
1 Kies een relatie in de telefoonlijst door te bladeren of het zoekveld te  
gebruiken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
62  
2 Druk op Call (Opbellen). Als de relatie meer dan één telefoonnummer  
heeft, wordt een venster geopend met alle telefoonnummers van die  
relatie. Kies een nummer in de lijst en druk op Call (Opbellen).  
Een nummer bellen in de lijst Recent calls (Laatste nummers)  
1 Druk op de toets Recent calls (Laatste nummers).  
2 Selecteer een van de lijsten met laatste nummers (gebeld, ontvangen of  
gemist) en druk op Open.  
3 Selecteer een nummer in de lijst en druk op Call (Opbellen).  
Tip: wanneer u de lijst met gebelde,  
ontvangen of gemiste oproepen  
opent en een relatie selecteert, kunt  
u met Create card (Kaart maken) een  
relatiekaart voor de relatie maken.  
Nadat u het nummer hebt gekozen, kunt u de klep sluiten en het gesprek  
voortzetten met de telefoon, tenzij u handenvrij wilt bellen. Zie ”Stand  
Handenvrij” op pagina 64.  
Een telefoonnummer op de SIM-kaart bellen  
1 Druk op de toets Menu in de directory Telephone.  
2 Selecteer SIM card memory (SIM-kaartgeheugen) en druk op Select  
(Selecteren).  
Als u wilt terugkeren naar de directory Telephone, drukt u weer op Menu en  
selecteert u de directory Telephone.  
Gesprekskosten controleren  
1 Druk op Menu in de directory Telephone.  
2 Selecteer Show call costs (Gesprekskosten weergeven) en druk op Select  
(Selecteren).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
63  
De telefoonbeantwoorden  
1 Als u wordt opgebeld terwijl de klep van de communicator open is,  
verschijnt een bericht over de inkomende oproep op het scherm. Als u  
wordt opgebeld door iemand die in het Contacts-bestand staat, wordt de  
naam van de beller in het bericht vermeld, mits deze mogelijkheid door het  
netwerk wordt ondersteund. Zie figuur 2. U neemt het gesprek op door op  
Answer (Opnemen) te drukken, of  
2 Sluit de klep van het apparaat en beantwoord de oproep via de telefoon  
door op  
te drukken.  
Opmerking:er kunnen niet twee gesprekken  
tegelijkertijd actief zijn. Als de  
netwerkservice Call waiting (Wachtfunctie)  
is geactiveerd voor uw SIM-kaart, wordt het  
actieve gesprek automatischstand-by gezet,  
wanneer u de nieuwe oproep beantwoordt.  
Als u de telefoon niet wilt opnemen, drukt u op End call (Gesprek beëindigen)  
of  
. De beller hoort de beltoon dan overgaan in de bezettoon.  
oproepsignaal geeft, kunt u het geluid snel  
uitzetten door de klep te sluiten en op de toets  
op de telefooninterface te drukken. Druk  
nogmaals op de toets, tot het selectiekader zich  
uitschakelen) bevindt. Selecteer het profiel door  
ingedrukt te houden.  
Het gebruik van de toets Menu  
Als u op Menu drukt terwijl er een gesprek actief is, verschijnen de volgende  
opties:  
Send DTMF (DTMF verzenden) — Hiermee kunt u DTMF-signalen verzenden.  
Selecteer een van de vooraf gedefinieerde reeksen of voer een nieuwe reeks  
in het invoerveld in.  
Voice recorder  
Hiermee kunt  
u
spraakmemo's opnemen. Zie  
”Spraakrecorder” op pagina 154.  
More info (Meer info) — Hiermee kunt u de relatiekaart en het individuele  
logboek van de beller raadplegen.  
Settings (Instellingen) — Hiermee kunt u de telefooninstellingen wijzigen. Zie  
”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
64  
StandHandenvrij  
In de stand Handenvrij kunt u praten en luisteren vanaf een korte afstand van  
de communicator, als de klep geopend is. Deze functie is niet beschikbaar als  
de klep gesloten is.  
De telefooninstelling Audio when cover opened (Geluid als klep geopend is)  
bepaalt of de stand Handenvrij automatisch wordt geactiveerd, nadat u de  
klep hebt geopend. Als u de stand Handenvrij handmatig wilt activeren, drukt  
u op Audio on (Geluid aan).  
Wanneer het geluid is ingeschakeld, verandert de opdracht in Volume. Met  
Volume kunt u het volume van de luidspreker aanpassen of het geluid  
uitzetten. De indicator geeft het geluidsniveau aan.  
Meerdere gesprekken  
Wanneer u een oproep hebt gedaan, wordt informatie over het gesprek op het  
scherm weergegeven. Naast het actieve gesprek, kunt u tegelijkertijd een  
stand-bygesprek hebben. Het conferentiegesprek, waaraan maar liefst vijf  
externe bellers kunnen meedoen, wordt als een enkel gesprek gezien en  
afgehandeld.  
U kunt met de pijltoetsen tussen meerdere gesprekken schakelen. De  
opdrachttoetsen veranderen aan de hand van de status van het geselecteerde  
gesprek. U kunt van het stand-bygesprek bijvoorbeeld het actieve gesprek  
maken door op Activate (Activeren) te drukken.  
Figuur 2  
Over een gesprek kan de volgende informatie worden weergegeven (zie  
figuur 2):  
De naam of het telefoonnummer van de beller en, indien beschikbaar, een  
foto.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
               
65  
De status van het gesprek geeft aan of het gesprek actief is, stand-by, in de  
wacht, of een conferentiegesprek is en of het geluid aan of uit staat.  
De gespreksduur-timer geeft aan hoeveel tijd is verstreken sinds het begin van  
het gesprek. De timer houdt ook de stand-bytijd bij.  
De kostenteller toont de kosten van het gesprek, als deze netwerkdienst  
beschikbaar is en de kostenteller is geactiveerd. U kunt in de instellingen van  
de telefoon opgeven of de gesprekskosten worden berekend in tikken of in  
geld. Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68.  
Als u een gesprek wilt beëindigen, selecteert u het gesprek dat u wilt  
beëindigen met de pijltoetsen en drukt u op End call (Gesprek beëindigen).  
Opmerking: de definitieve factuur van  
de netwerkexploitant voor gesprekken  
en geleverde diensten kan variëren ten  
gevolge van netwerkfuncties,  
afrondingen, belastingen, enzovoort.  
Een tweede oproep starten  
1 Als u al een actief gesprek en een stand-bygesprek hebt, sluit u een van de  
gesprekken af of voegt u deze samen tot een conferentiegesprek.  
2 Druk op New call (Nieuw gesprek) en start op normale wijze een nieuwe  
oproep. Het vorige gesprek wordt stand-by gezet.  
Conferentiegesprek  
Het conferentiegesprek is een netwerkdienst; vraag uw netwerkexploitant of  
deze dienst beschikbaar is. In een conferentiegesprek kunnen u en maximaal  
vijf anderen elkaar tegelijkertijd horen.  
1 Bel de eerste persoon op de normale manier op.  
2 Als deze persoon heeft opgenomen, belt u de tweede deelnemer door op  
New call (Nieuw gesprek) te drukken. Het eerste gesprek wordt stand-by  
gezet.  
3 Wacht tot de tweede persoon de telefoon opneemt.  
4 U neemt de eerste persoon in dit gesprek op door op Conference call  
(Conferentiegesprek) te drukken. Als u nog iemand wilt laten deelnemen,  
herhaalt u deze handeling.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
66  
5 Wanneer alle deelnemers in het conferentiegesprek zijn opgenomen, kunt  
u de klep het beste sluiten en het gesprek verder voeren via de telefoon.  
Hierdoor krijgt u de beste ontvangstkwaliteit.  
Figuur 3  
Een deelnemer afsluiten van een conferentiegesprek  
1 Druk op Conference commands (Conferentieopdrachten).  
2 Selecteer de beller in de lijst met deelnemers (figuur 3) en druk op Drop  
(Afsluiten).  
Een apart gesprek voeren met een van de deelnemers aan het  
conferentiegesprek  
1 Druk op Conference commands (Conferentieopdrachten).  
2 Selecteer een deelnemer in de lijst en druk op One to one (Apart). Het  
conferentiegesprek wordt nu in twee gesprekken gesplitst: het  
conferentiegesprek wordt stand-by gezet en het privégesprek wordt het  
actieve gesprek.  
3 Wanneer u klaar bent met het privégesprek, kunt u deze persoon weer  
opnemen in het conferentiegesprek door op Conference call  
(Conferentiegesprek) te drukken.  
Oproepen verbinden  
Het verbinden van oproepen is een netwerkdienst waarmee u twee oproepen  
met elkaar kunt verbinden en zelf de verbinding met beide oproepen kunt  
verbreken.  
1 Als u één stand-bygesprek hebt en één actief gesprek of uitgaand  
oproepsignaal, drukt u op Transfer (Verbinden) drukken om de twee  
oproepen met elkaar te verbinden.  
Opmerking: u kunt alleen oproepen  
verbinden als dit spraakoproepen zijn en  
niet fax- of dataoproepen en als geen  
van beide een conferentiegesprek is.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
67  
Een wachtende oproep beantwoorden  
De wachtfunctie is een netwerkdienst die u alleen kunt gebruiken als u hierop  
geabonneerd bent. Deze functie wordt ingesteld in de instellingen voor de  
telefoon. Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68.  
1 Wanneer u een oproep ontvangt tijdens een telefoongesprek, hoort u een  
geluid en krijgt u bericht van deze oproep op het scherm.  
2 Druk op Answer (Beantwoorden). Het actieve gesprek wordt stand-by  
gezet.  
DTMF-signalen verzenden tijdens een actief gesprek  
1 Voer de cijfers in op het toetsenbord van de communicator. Elke  
toetsaanslag genereert een DTMF-signaal, dat direct wordt verzonden.  
Naast de cijfers 0 tot en met 9 kunt u de tekens p, w, * en # gebruiken bij  
het verzenden van DTMF-signalen. Zie ”Relatiekaarten maken” op pagina  
53 voor meer informatie over de functie van deze tekens.  
Of u doet het volgende:  
1 Druk op Menu en selecteer Send DTMF (DTMF verzenden). De DTMF-  
reeksen die in de relatiekaart van de andere persoon zijn opgeslagen,  
worden weergegeven. Zie ”Relatiekaarten maken” op pagina 53 voor  
informatie over het opslaan van DTMF-reeksen.  
2 Selecteer een DTMF-reeks. U kunt de reeks bewerken. Als er geen  
opgeslagen DTMF-reeksen zijn, kunt u de DTMF-reeks ook handmatig in  
het veld invoeren.  
3 Druk op Send (Verzenden).  
Tip:u kunt tijdens een conferentie-gesprek  
geen toegang krijgen tot de opgeslagen  
DTMF-reeksen. U kunt dan echter wel  
DTMF-signalen verzenden door de cijfers  
met het toetsenbord in te toetsen.  
Schakeloproepen  
Een schakeloproep wordt als spraakoproep gestart, maar verandert in een  
faxoproep. Schakeloproepen zijn mogelijk met een faxbox: u start de oproep  
bijvoorbeeld als spraakoproep, maar deze verandert in een faxoproep zodra de  
faxbox faxen naar u begint te verzenden.  
Voor schakeloproepen moet u een speciaal veld genaamd Tel/Fax toevoegen  
aan de relatiekaarten van de ontvangers van schakeloproepen. Zie  
”Relatiekaarten maken” op pagina 53.  
U kunt de oproep ook handmatig van spraak in fax veranderen door te drukken  
op Change call mode (Belmodus wijzigen).  
Schakeloproepen kunnen niet stand-by worden gezet of worden opgenomen  
in een conferentiegesprek.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
68  
Instellingen vande toepassing Telephone  
Druk op Settings (Instellingen) in de telefoonlijst om een lijst met  
verschillende groepen instellingen weer te geven.  
De instellingen wijzigen  
1 Selecteer een groep instellingen en druk op Change om deze te openen.  
2 Selecteer een instelling en druk op Change (Wijzigen). De huidige waarde  
van de instelling wordt achter de naam van de instelling weergegeven,  
tenzij de instelling een netwerkdienst is: call diverting (doorschakelen),  
barring (sperren) of wachtfunctie. Zie de volgende secties.  
Profile settings (Profielinstellingen)  
Met de profielinstellingen kunt u de werkomgeving voor de communicator  
selecteren en de profieleigenschappen wijzigen. Er is altijd één profiel in  
gebruik.  
Profile in use (Profiel in gebruik) — Druk op Change (Wijzigen) en selecteer het  
profiel dat u wilt gebruiken. Druk op OK.  
Profiles (Profielen) — Met deze instellingen kunt u de profielen wijzigen. De  
beschikbare profielen zijn:  
Figuur 4  
General (Algemeen) — Het normale profiel van de communicator.  
Silent (Geen geluidssignalen) — U kunt dit profiel activeren wanneer u wilt  
dat alle waarschuwingssignalen worden uitgeschakeld.  
Meeting (Vergadering) — U kunt opgeven hoe de communicator werkt  
wanneer u zich in een vergadering bevindt.  
Outdoor (Buiten) — U kunt opgeven hoe de communicator werkt wanneer  
u zich buiten bevindt.  
Pager (Semafoon) - Activeer dit profiel wanneer u wilt dat de  
communicator als semafoon functioneert. Dit houdt in dat de beltoon  
slechts een keer te horen is en u alleen oproepsignalen ontvangt voor  
SMS-berichten.  
Flight (Vlucht) — U kunt het vluchtprofiel instellen. Zie ”Vluchtprofiel” op  
pagina 73.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
69  
Car (Auto) — Het autoprofiel wordt automatisch ingesteld wanneer de  
communicator wordt verbonden met een autoset.  
Headset (Hoofdtelefoon) — Het hoofdtelefoonprofiel wordt automatisch  
ingeschakeld als er een hoofdtelefoon wordt aangesloten op de  
communicator.  
Druk op Rename (Naam wijzigen) om de namen van profielen te wijzigen.  
Druk op Edit wanneer u de volgende eigenschappen van een profiel wilt  
wijzigen:  
All alert tones (Alle oproepsignalen) — Hiermee stelt u het signaal voor  
inkomende oproepen en alle andere signalen in op:  
Ringing (Beltoon) — Het normale oproepsignaal wordt gebruikt.  
Ascending (Steeds harder) Het normale oproepsignaal wordt gebruikt,  
maar het geluid wordt geleidelijk harder.  
Ring once (Eenmaal overgaan) Het oproepsignaal klinkt slechts eenmaal.  
Beep once (Pieptoon) — U hoort bij het binnenkomen van een oproep of  
bericht een enkele pieptoon.  
Caller groups (Bellergroepen) — U hoort alleen oproepsignalen als u een  
oproep ontvangt van een beller uit de geselecteerde bellergroep. Zie  
hieronder.  
Silent (Geen geluidssignalen) — Alle geluiden zijn uitgeschakeld, met  
uitzondering van het wekkersignaal.  
Ongeacht de gekozen instelling, ontvangt u altijd bericht van een inkomende  
oproep.  
Ringing volume (Belvolume) — Hiermee kunt u het volume van de beltoon  
instellen: 1 is het laagst, 5 is het hoogst.  
Ringing tone (Soort beltoon) — Bepaalt de beltoon. Raadpleeg ”De composer”  
op pagina 152 als u uw eigen beltoon wilt samenstellen en ”Spraakrecorder”  
op pagina 154 als u een beltoon wilt opnemen met de Digital voice recorder.  
Communicator key click (Geluid van communicatortoetsen) — Hiermee kunt u  
het geluid van het toetsenbord van de communicator instellen op Off (Uit),  
Type 1 ofType 2.  
Phone key click (Geluid van telefoontoetsen) Hiermee kunt u het geluid van  
het toetsenblok van de telefoon instellen: 1 is het laagst, 3 het hoogst en met  
Off zet u het geluid van het toetsenblok uit.  
Divert all voice calls (Alle spraakoproepen doorschakelen) Hiermee kunt u  
alle inkomende spraakoproepen doorschakelen naar een ander  
telefoonnummer. Met de optie Default diverts (Standaardinstellingen) zorgt u  
ervoor dat de doorschakelingsopties worden gebruikt die zijn opgegeven in de  
Netwerkinstellingen. Zie verderop voor meer informatie.  
Phone lights (Verlichting telefoon) — De verlichting van het scherm en het  
toetsenblok van de telefooninterface staat constant aan of blijft aan  
gedurende een opgegeven periode. Alleen beschikbaar in het autoprofiel.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
70  
Automatic answer (Automatisch beantwoorden) — Alle oproepen worden  
automatisch beantwoord. Alleen beschikbaar in het autoprofiel.  
Caller groups (Bellergroepen) - Als u een of meerdere bellergroepen instelt op  
Yes (Ja), ontvangt u alleen oproepsignalen voor oproepen van mensen uit die  
groepen. Alle andere geluiden worden uitgeschakeld. Dit heeft tot gevolg dat  
u ook geen oproepsignaal ontvangt als u een SMS-bericht of een fax ontvangt  
van een lid van een bellergroep.  
Belinstellingen  
Own number sending (Eigen nummer weergeven) — U kunt opgeven of u uw  
telefoonnummer verborgen wilt houden voor de ontvangers van uw  
telefoongesprekken. Gebruik deze functie alleen wanneer deze voor uw SIM-  
kaart is geactiveerd.  
On (Aan) — Uw eigen nummer wordt getoond aan alle ontvangers van uw  
gesprekken.  
Off (Uit) — Uw eigen nummer wordt niet getoond aan alle ontvangers van  
uw gesprekken.  
Preset (Netwerkinstelling) — De waarde die is opgeslagen in het netwerk  
wordt gebruikt.  
Next on (Volgende aan) — Uw nummer wordt getoond aan de ontvanger  
van uw volgende oproep.  
Next off (Volgende uit) — Uw nummer wordt niet getoond aan de  
ontvanger van uw volgende oproep.  
Call cost settings (Instellingen gesprekskosten) — U kunt de teller voor  
gesprekskosten aanzetten en de instellingen wijzigen. Voor het wijzigen van  
de instellingen moet u beschikken over de PIN2-code.  
Audio when cover opened (Geluid als klep geopend wordt) — Bepaalt of de  
stand Handenvrij automatisch wordt ingeschakeld wanneer u de klep opent.  
Call timer display (Weergave gespreksduur-timer)  
Indien deze is  
ingeschakeld, wordt deze tijdens gesprekken weergegeven.  
Automatic redialling (Automatisch opnieuw kiezen) — Indien deze functie is  
ingeschakeld en u belt een nummer dat bezet is of niet opneemt, blijft de  
communicator het nummer bellen totdat er een verbinding tot stand wordt  
gebracht.  
Phone line in use (Geselecteerde lijn) — Als uw netwerk en SIM-kaart deze  
functie ondersteunen, kunt u voor spraakoproepen twee verschillende  
abonnementen hebben. Deze abonnementen worden Line 1 (Lijn 1) en Line 2  
(Lijn 2) genoemd. Elke lijn kan afzonderlijke instellingen voor sommige  
functies hebben. Met de instelling Selected line kunt u bepalen welke  
telefoonlijn in gebruik is voor alle uitgaande oproepen.  
Default call mode (Standaardbelmodus) — Op sommige netwerken hebt u  
hetzelfde telefoonnummer voor al uw spraak-, fax- en dataoproepen. Als u  
oproepen wilt kunnen ontvangen, moet u uw telefooninterface instellen op  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
71  
een van de standen voor het beantwoorden van oproepen. De beschikbare  
standen zijn Voice, Fax, Data en Voice/Fax.  
Netwerkinstellingen  
Het is mogelijk dat niet alle netwerkdiensten worden ondersteund door een  
bepaalde netwerkexploitant, of dat u hierop een abonnement moet nemen.  
Informatie over de status van deze diensten wordt opgeslagen in het netwerk.  
De huidige instellingen worden daarom pas weergegeven wanneer u de  
informatie opvraagt door op Get status (Status ophalen) te drukken.  
Op het scherm verschijnt het bericht dat geprobeerd wordt de status op te  
halen. Als dat gelukt is, wordt de nieuwe status weergegeven in de lijst met  
instellingen.  
Als u het doorschakelen of sperren van oproepen wilt annuleren, drukt u op  
Cancel call diverts (Doorschakelen annuleren) of Cancel call barrings  
(Sperren annuleren).  
Voice call diverting (Doorschakelen) — Met deze netwerkdienst kunt u  
inkomende spraakoproepen doorschakelen naar een ander telefoonnummer.  
1 U kunt kiezen uit de volgende opties:  
Divert all calls (Alles doorschakelen) — Alle inkomende oproepen worden  
doorgeschakeld.  
Divert when phone is busy (Doorschakelen bij bezet) — Inkomende  
oproepen worden alleen doorgeschakeld als de telefoon bezet is.  
Divert when not answered (Indien niet opgenomen) — Inkomende  
oproepen worden doorgeschakeld wanneer u niet opneemt Met Delay  
(Uitstellen) kunt u opgeven na hoeveel tijd de oproep moet worden  
doorgeschakeld. De beschikbare perioden zijn 5, 10, 15, 20, 25 en 30  
seconden.  
Divert if not reachable (Indien onbereikbaar) — Inkomende oproepen  
worden doorgeschakeld als de telefooninterface is uitgeschakeld of zich  
buiten het netwerkgebied bevindt.  
2 Druk op Change (Wijzigen) en selecteer een van de volgende opties:  
To (Naar) — Voer het nummer in waarnaar u de oproepen wilt  
doorschakelen.  
To voice mailbox (Naar voicemailbox) — Oproepen worden doorgeschakeld  
naar uw voicemailbox. Het telefoonnummer van de voicemailbox moet zijn  
ingesteld in Other settings (Overige instellingen).  
Off (Uit) — Oproepen worden niet doorgeschakeld.  
Opmerking:Als u zich op de dienst  
voor een alternatieve telefoonlijn  
hebt geabonneerd, is deze  
instelling alleen van toepassing op  
de geselecteerde telefoonlijn.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
72  
Voice call barring (Oproepen sperren) — Met deze netwerkdienst kunt u  
beperkingen opleggen aan uitgaande en inkomende spraakoproepen.  
Wanneer u van deze mogelijkheid gebruik wilt maken of de instellingen  
hiervoor wilt wijzigen, is een sperwachtwoord vereist. Dit kunt u bij de  
netwerkexploitant verkrijgen. De beschikbare opties zijn:  
All outgoing calls (Uitgaande oproepen) — U kunt niet bellen.  
All international calls (Internationale oproepen) — U kunt niet naar het  
buitenland bellen.  
International except home country (Internationaal behalve naar eigen  
land) — U kunt alleen in dat land bellen en naar uw eigen land, het land  
waar uw netwerkexploitant zich bevindt.  
All incoming calls (Inkomende oproepen) — U kunt niet gebeld worden.  
Incoming calls when abroad (Inkomende oproepen in het buitenland) — U  
kunt niet gebeld worden wanneer u in het buitenland bent.  
Opmerking: wanneer beperkingen zijn ingesteld  
voor het voeren van gesprekken (sperren of  
doorschakelen) kunt u in sommige netwerken wel  
bellennaar bepaalde alarmnummers (bijvoorbeeld  
112 of een ander officieel alarmnummer.  
Call waiting (Wachtfunctie) — Wanneer deze netwerkdienst is geactiveerd,  
informeert het netwerk u als er een nieuwe inkomende oproep is terwijl u al in  
gesprek bent. U hoort een geluidssignaal en de naam of het telefoonnummer  
van de beller wordt op het scherm weergegeven met de tekst WAITING  
(WACHT).  
Other settings (Overige instellingen)  
Voice mailbox number (Nummer voicemailbox) — Hiermee stelt u een nieuw  
nummer in voor uw voicemailbox of wijzigt u het huidige. U kunt uw  
voicemailbox bellen door op Voice mailbox te drukken in het beginvenster  
van de toepassing Telephone.  
Opmerking: uw netwerkexploitant kan  
mogelijk het nummer van uw  
voicemailbox wijzigen via een speciaal  
SMS-bericht. Neem voor meer informatie  
contact op met uw netwerkexploitant.  
Individual ringing tones (Afzonderlijke beltonen) — U kunt de functie voor het  
instellen van afzonderlijke beltonen in- of uitschakelen. Zie ”Relatiekaarten  
maken” op pagina 53.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
73  
Vluchtprofiel  
Met het vluchtprofiel kunt  
u
voorkomen dat  
u
per ongeluk de  
telefooninterface aanzet, wanneer u in een vliegtuig bent.  
Het vluchtprofiel inschakelen  
1 Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van Telephone.  
2 Kies Profiles (Profielinstellingen) en druk op Change (Wijzigen).  
3 Ga naar Profile in use (Profiel in gebruik), druk op Change en selecteer  
Flight (Vlucht).  
4 Druk op OK.  
Wanneer het vluchtprofiel is ingeschakeld, kunt u eerder opgehaalde post  
lezen, postberichten, notities, SMS-berichten en faxen schrijven, of uw  
agenda bijwerken. Zodra u het vliegtuig hebt verlaten, kunt u het vluchtprofiel  
uitschakelen door op Exit profile (Vluchtprofiel uitschakelen) te drukken en  
de telefooninterface aanzetten door op  
te drukken. Uw SMS-berichten,  
faxen en post worden nu automatisch verzonden.  
Figuur 5  
Als het vluchtprofiel voor de communicator is geactiveerd, moeten  
alarmnummers worden gebeld via de telefooninterface:  
1 Druk op  
. Op het scherm van de telefooninterface verschijnt FLIGHT  
PROFILE ACTIVE (VLUCHTPROFIEL ACTIEF).  
2 Terwijl de tekst FLIGHT PROFILE ACTIVE zichtbaar is (gedurende ongeveer  
vijf seconden), kunt u het alarmnummer intoetsen (bijvoorbeeld 112).  
3 Druk op  
.
BELANGRIJK! Gebruik de telefooninterface nooit wanneer u zich in  
een vliegtuig bevindt. Als het vliegtuigpersoneel het gebruik van de  
communicatorinterface toetstaat, MOET u het vluchtprofiel activeren.  
Hierdoor kunt u alleen gebruik maken van de communicatorinterface  
en wordt gebruik van de telefooninterface voorkomen.  
Houd er rekening mee dat u voor alle communicatietoepassingen,  
Telephone, Fax, SMS, Mail en Internet de telefooninterface moet  
gebruiken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
75  
7. Fax  
U start de toepassing Fax door op de toepassingstoets Fax te drukken op het  
toetsenbord van de communicator.  
U kunt alleen faxen verzenden en ontvangen als de telefooninterface aan  
staat, het netwerk dat u gebruikt faxoproepen ondersteunt en de fax-service  
voor uw SIM-kaart is ingeschakeld. Neem contact op met de exploitant van  
het netwerk voor meer informatie.  
Als een fax wordt verzonden of ontvangen, verschijnt de FAX-indicator op het  
scherm.  
Opmerking: U kunt geen  
telefoongesprekken voeren of  
ontvangen als er een fax wordt  
verstuurd of ontvangen.  
In het beginvenster van de toepassing Fax wordt het volgende weergegeven:  
De map Own texts (Eigen teksten) — Bevat alle faxen, SMS-berichten, memo’s,  
notities en e-mailberichten die u op de communicator hebt opgeslagen.  
De map Received faxes (Ontvangen faxen) — Bevat alle ontvangen faxen.  
Document Outbox (UIT-vak voor documenten) — Zie ”Documentfuncties” op  
pagina 34.  
Faxen verzenden  
Een nieuwe fax schrijven  
1 Druk op Write fax (Fax schrijven) in het beginvenster van Fax.  
2 Schrijf de fax.  
3 Druk op Recipient (Ontvanger). De fax-adreslijst wordt geopend.  
Eigen tekst als fax verzenden  
1 Selecteer de map Own texts (Eigen teksten) in het beginvenster van Fax en  
druk op Open.  
2 Selecteer een document en druk op Open.  
3 Druk op Recipient (Ontvanger) om de fax-adreslijst te openen.  
Een ontvangen fax doorsturen  
1 Selecteer de map Received faxes (Ontvangen faxen) in het beginvenster  
van Fax en druk op Open.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
76  
2 Selecteer een fax en druk op Open.  
3 Druk op Forward (Doorsturen) om de fax-adreslijst te openen.  
Tip: met Forward options (Doorstuuropties) kunt  
u precies die pagina’s selecteren die u wilt  
verzenden: All (Alle), This page (Deze pagina) of  
Pages (Pagina’s). Kies Pages (Pagina’s) om het  
eerste en laatste paginanummer in te voeren van de  
pagina’s die u wilt doorsturen (bijvoorbeeld 3-5).  
Een ontvanger selecteren  
1 Selecteer een relatie in de fax-adreslijst en druk op Select (Selecteren). Zie  
figuur 8. De namen van relaties die geen faxnummer hebben, worden grijs  
weergegeven en kunnen niet worden geselecteerd.  
2 Als een relatie meerdere faxnummers heeft, verschijnt er een venster. Kies  
een nummer in de lijst en druk op Select.  
Figuur 1  
Als er geen kaart voor de relatie in de adreslijst aanwezig is voor de ontvanger  
naar wie u de fax wilt verzenden, drukt u op Enter number (Nummer  
invoeren) om het faxnummer handmatig in te voeren of de gegevens op te  
halen uit de lijst Recent numbers (Laatste faxnummers) door op Recent  
numbers (Laatste nummers) te drukken. De lijst bevat de faxnummers die het  
laatst zijn gebruikt. Kies een nummer en druk op Select.  
Tip: als u op Clear both lists(Beide lijsten wissen)  
drukt in het venster met laatste nummers, wordt  
alle informatie uit de lijsten verwijderd. Als u een  
van de lijsten opent en een relatie selecteert, kunt  
u met Create card(Nieuwe kaart) een relatiekaart  
voor de relatie aanmaken.  
Faxvoorblad en verzendopties  
Het faxvoorblad bevat drie informatievelden. Zie figuur 9. U kunt de gegevens in  
alle voorbladvelden bewerken. In het veld From (Van) wordt altijd automatisch  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
77  
de informatie ingevuld die is opgegeven in de User data (Gebruikersgegevens)  
van de System-toepassing. Zie ”Gebruikersgegevens” op pagina 140.  
Als u de faxverzendopties wilt aanpassen, drukt u op Send options  
(Verzendopties). Dit zijn de verzendopties: Cover page (Voorblad), Send  
resolution (Verzendresolutie), Logo file (Logobestand), Signature file  
(Handtekeningbestand), Begin sending (Beginnen met verzenden), Resend  
(Opnieuw verzenden) en ECM. Zie ”Fax-instellingen” op pagina 79. U kunt een  
optie wijzigen door deze te selecteren en op Change (Wijzigen) te drukken.  
Figuur 2  
Als u de fax wilt verzenden, drukt u op Send (Verzenden). De fax wordt  
overgebracht naar het UIT-vak voor documenten van waaruit de fax zo snel  
mogelijk wordt verzonden.  
Opmerking:als hetverzenden  
mislukt, moet u alle  
belangrijke faxen opslaan.  
Faxen ontvangen  
Faxen worden automatisch ontvangen, mits deze service beschikbaar is, de  
telefooninterface is ingeschakeld en zich in een cellulair netwerkgebied bevindt.  
Alle ontvangen faxen gaan naar de map Received faxes (Ontvangen faxen).  
Als u de fax niet wilt ontvangen, sluit u de klep en drukt u op  
.
Als een nieuwe fax is ontvangen, hoort u een geluidssignaal (tenzij het systeem  
op de stille stand is ingesteld) en verschijnt er een bericht op het scherm.  
Een ontvangen fax lezen  
U kunt een ontvangen fax op twee manieren weergeven:  
1 Als u een bericht krijgt dat u een fax hebt ontvangen, drukt u op View  
(Bekijken). Of,  
2 Als u de fax later wilt lezen, drukt u op Cancel (Annuleren). U kunt dan de  
map Received faxes (Ontvangen faxen) openen, waar ongelezen faxen  
worden aangeduid met . Selecteer de fax en druk op Open (Openen). De  
faxviewer wordt geopend.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
78  
U kunt met de blader- of pijltoetsen omhoog of omlaag bladeren in de fax. De  
pijltoetsen naar links en naar rechts kunnen voor horizontaal bladeren worden  
gebruikt.  
Als u de weergegeven fax wilt verwijderen, drukt u op Delete (Verwijderen).  
Tip: een lijst met sneltoetsen voor  
het weergeven van faxen en andere  
bewerkingen kunt u vinden in  
”Documentfuncties” op pagina 34.  
Faxen vergroot of verkleind weergeven  
Figuur 3  
1 Druk op View (Bekijken). Er verschijnen nieuwe opdrachten. Zie figuur 3.  
2 Telkens als u op Zoom in (Inzoomen) drukt, wordt de weergave van het  
document vergroot. Met de pijltoetsen naar links en naar recht kunt u  
horizontaal door het document bladeren.  
Telkens als u op Zoom out (Uitzoomen) drukt, wordt de weergave verkleind.  
Telkens als u op Rotate (Roteren) drukt, wordt de weergegeven fax  
negentig graden met de klok meegedraaid.  
Druk op Back (Terug) als u de vorige opdrachten wilt weergeven.  
Tip: u kunt met de knop  
Zoom ook de fax op het  
scherm vergroten.  
De weergegeven fax afdrukken  
1 Druk op de knop Menu.  
2 Selecteer Print (Afdrukken).  
Tip: u kunt ontvangen faxen met het programma PC Suite  
overbrengen naar een pc. Let echter op dat deze faxen  
worden omgezet naar een TIFF-bestand. Als u alle pagina's  
van een fax op een pc wilt bekijken, hebt u een grafisch  
programma nodig (bijvoorbeeld Windows Imaging).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
79  
Fax-instellingen  
Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van Fax om de instellingen  
voor alle faxen te wijzigen.  
Cover page (Voorblad) — Biedt de volgende opties:  
Header (Koptekst) — De inhoud van het voorblad wordt gekoppeld aan het  
begin van de eerste documentpagina.  
Separate page (Aparte pagina) — Alleen de inhoud van het voorblad wordt  
op de eerste pagina van de fax weergegeven.  
None (Geen) — Er wordt geen voorbladinformatie aan de fax gekoppeld. De  
eerste pagina van het document wordt de eerste faxpagina.  
Begin sending (Verzendtijd) — Hiermee bepaalt u wanneer de fax wordt verzonden:  
Immediately (Direct) — De fax wordt direct verzonden.  
At [time] (Om [tijd]) — U kunt aangeven op welk tijdstip de fax wordt  
verzonden. Gebruik de tijdnotatie uu:mm. Deze optie maakt het mogelijk  
goedkopere beltijden te gebruiken.  
Receive resolution (Ontvangstresolutie):  
Standard (Standaard) — De fax wordt ontvangen met een resolutie van 200  
(breedte) x 100 (hoogte) dots per inch (dpi).  
Fine (Fijn) — (200 x 200 dpi). Het ontvangen van faxen met een fijnere  
resolutie duurt langer en vereist bijna twee keer zoveel geheugen als de  
standaardresolutie.  
Send resolution (Verzendresolutie):  
Standard (Standaard) — 200 x 100 dpi.  
Fine (Fijn) — (200 x 200 dpi). Het verzenden van faxen met een fijne  
resolutie duurt langer en vereist tijdelijk meer geheugen dan wanneer u de  
standaardresolutie gebruikt.  
Logo file (Logobestand) — Hiermee kunt u bijvoorbeeld het logo van uw bedrijf  
toevoegen aan het faxvoorblad. Het logobestand moet eerst worden  
opgeslagen met de GIF- of JPEG-indeling in de map Downloaded files  
(Opgehaalde bestanden). Het logo wordt niet op het scherm weergegeven.  
No image (Geen) — Er wordt geen logo aan de fax gekoppeld.  
[Bestandsnaam] — Alle beschikbare bestanden in de map Downloaded files  
(Opgehaalde bestanden) worden in het venster weergegeven. Selecteer het  
bestand dat u aan de fax wilt koppelen.  
Signature file (Handtekeningbestand) — Hiermee kunt u uw handtekening aan  
het faxvoorblad toevoegen. Het handtekeningbestand moet eerst worden  
opgeslagen met de GIF- of JPEG-indeling in de map Downloaded files  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
80  
(Opgehaalde bestanden). De handtekening wordt onder aan het veld Remarks  
(Opmerkingen) geplaatst, maar niet op het scherm weergegeven.  
No image (Geen) — Er wordt geen handtekening aan de fax gekoppeld.  
[Bestandsnaam] — Alle beschikbare bestanden in de map Downloaded files  
(Opgehaalde bestanden) worden in het venster weergegeven. Selecteer het  
bestand dat u aan de fax wilt koppelen.  
Fax call barring (Fax sperren) — Met deze netwerkdienst kunt u beperkingen  
aanbrengen aan uitgaande en inkomende faxen.  
Fax call diverting (Fax doorschakelen) — Met deze netwerkdienst kunt u  
inkomende faxen naar een andere fax doorschakelen. Zie ”Instellingen van de  
toepassing Telephone” op pagina 68 voor meer informatie over het wijzigen  
van de instellingen voor doorschakelen en sperren.  
Resend (Opnieuw verzenden) — Hiermee bepaalt u welke pagina’s opnieuw  
worden verzonden als de faxverzending is mislukt en er een nieuwe poging  
wordt gedaan.  
All pages (Alle pagina’s) — Alle pagina’s worden opnieuw verzonden.  
Missed pages (Ontbrekende pagina’s) — Alleen de pagina’s die niet geheel  
zijn verzonden, worden opnieuw verzonden.  
ECM — Als de foutcorrectiestand is ingeschakeld, worden alle faxen met fouten  
automatisch opnieuw naar u verzonden totdat de fouten zijn gecorrigeerd.  
Fax polling (Faxaanvraag) — In sommige netwerken kunt u een faxnummer  
kiezen dat is opgegeven door het netwerk en vervolgens bepaalde informatie  
via een faxapparaat ontvangen. Neem contact op met de netwerkexploitant  
voor meer informatie.  
Opmerking: als u Fax polling  
(Faxaanvraag) inschakelt, wordt Fax  
polling een van de opdrachten in het  
beginvenster van FAX.  
Alternate fax receiving (Telefoon-/faxontvangst) — Standaard moet deze  
instelling zijn ingesteld op As fax (Als fax). Als uw netwerk vereist dat u  
afwisselend gesprekken en faxberichten ontvangt, moet u de instelling As  
voice/fax (Als gesprek/fax) kiezen. Deze instelling geldt ook voor de  
faxmodemtoepassing.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
81  
8. SMS-berichten  
U start de toepassing voor SMS-berichten door op de toets “SMS” van het  
toetsenbord te drukken.  
Met SMS kunt u korte tekstberichten van maximaal 160 tekens via het  
digitale cellulaire netwerk verzenden en ontvangen. Als het bericht langer is,  
wordt het als meerdere SMS-berichten verzonden.  
U kunt alleen SMS-berichten verzenden en ontvangen als de Short Message  
Service wordt ondersteund door het netwerk dat u gebruikt en is geactiveerd  
voor uw SIM-kaart. Het nummer van de SMS-berichtencentrale moet zijn  
opgeslagen in de instellingen van de toepassing SMS. Raadpleeg de  
netwerkexploitant voor meer informatie.  
SMS-berichten kunnen zelfs tijdens een spraak- of dataoproep worden  
verzonden of ontvangen. Berichten kunnen op elke mobiele telefoon worden  
gelezen waarop dat mogelijk is. Als de ontvangende telefoon is uitgeschakeld  
op het moment van verzending, blijft de SMS-berichtencentrale proberen het  
bericht te verzenden totdat de door het netwerk toegestane periode is  
verstreken.  
In het beginvenster van SMS worden de volgende mappen weergegeven:  
Own texts (Eigen teksten) — Teksten die u hebt geschreven.  
Received messages (Ontvangen berichten) — Berichten die u hebt ontvangen.  
Standard messages (Standaardberichten) — Vooraf gedefinieerde berichtsjablonen.  
Business cards (Visitekaartjes) — Alle relatiekaarten in het Contacts-bestand.  
Info messages (Informatieberichten) — Informatieve berichten die door het  
netwerk zijn verstuurd.  
Delivery reports (Afleverinformatie) — Informatie over de status van  
verzonden berichten.  
Document outbox (UIT-vak voor documenten) — Zie ”Documentfuncties” op  
pagina 34.  
Figuur 1  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
82  
Berichten verzenden  
Een nieuw SMS-bericht schrijven  
1 Druk op Write message (Bericht schrijven) in het beginvenster van SMS  
om de editor voor SMS-berichten te openen. Een SMS-bericht lijkt in de  
editor op een briefkaart. Bovenaan de editor verschijnt een tekenteller die  
aangeeft hoeveel tekens u hebt getypt en hoeveel u nog kunt typen. Zie  
figuur 1.  
2 Schrijf het bericht.  
3 Als u het bericht wilt verzenden, drukt u op Recipient (Ontvanger). De  
SMS-adreslijst wordt geopend.  
Opmerking: u kunt alleen SMS-  
berichten verzenden naar  
telefoonnummers die in het veld  
Tel (GSM) van relatiekaarten zijn  
opgeslagen.  
Een eerder geschreven document verzenden  
1 Selecteer de map Own texts (Eigen teksten) en druk op Open (Openen).  
2 Als u een document met opmaak opent, wordt u gevraagd of u een kopie  
van de tekst wilt maken (druk op Copy (Kopiëren)) of de oorspronkelijke  
tekst wilt wijzigen (druk op Edit (Bewerken)). Als u Edit kiest, gaat de  
opmaak van de oorspronkelijke tekst verloren.  
3 Als u het bericht wilt verzenden, drukt u op Recipient (Ontvanger). De  
SMS-adreslijst wordt geopend.  
Figuur 2  
Een ontvanger selecteren  
U kunt op drie manieren een ontvanger selecteren:  
1 Selecteer een relatie in de SMS-adreslijst en druk op Select (Selecteren).  
Of,  
2 Druk op Enter number (Nummer invoeren) en voer handmatig het nummer  
in. Of,  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
83  
3 Druk op Recent numbers (Laatste nummers) zodat u een lijst met  
laatstgebruikte nummers van SMS-berichten te zien krijgt, open een van de  
lijsten, selecteer een relatie en druk op Select.  
Tip: als u drukt op Clear both lists (Beide lijsten  
wissen) in het venster met de laatste nummers,  
wordt alle informatie uit de lijsten verwijderd.  
Als u in een van de lijsten een relatie selecteert,  
kunt u met Create card (Nieuwe kaart) een  
relatiekaart voor de relatie aanmaken.  
Als u ontvangers wilt toevoegen, drukt u op Add recipient (Ontvanger  
toevoegen).  
Als u de ontvangers wilt selecteren van uw SIM-kaart, drukt u op de knop  
Menu, selecteert u SIM card memory (SIM-geheugen) en kiest u de  
ontvangers.  
Tip: als u het bericht naar verschillende ontvangers  
wilt verzenden, gebruikt u meervoudige selectie.  
Zie ”Meerdere items selecteren” op pagina 34.  
U kunt ook een relatiegroep maken.  
Zie ”Relatiegroepen” op pagina 58.  
Het bericht verzenden  
1 Als u de verzendopties voor het huidige bericht wilt aanpassen, drukt u op  
Send options (Verzendopties). Druk op Change (Wijzigen) als u een  
nieuwe waarde voor het huidige bericht wilt instellen. De verzendopties  
(Reply via same centre (Beantwoorden via dezelfde centrale), Validity  
period (Geldigheidsduur), Message centre in use, Message conversion  
(Berichtconversie) en Request delivery report (Verzoek om  
afleverinformatie)) zijn gelijk aan de SMS-instellingen. Zie ”SMS-  
instellingen” op pagina 86.  
2 Druk op Send (Verzenden). Als uw bericht langer is dan 160 tekens, wordt  
het verzonden als verschillende SMS-berichten, mits uw netwerk deze  
voorziening ondersteunt.  
Berichtenontvangen  
SMS-berichten worden automatisch ontvangen, mits deze service  
beschikbaar is, de telefooninterface is ingeschakeld en deze zich in een  
cellulair netwerkgebied bevindt. Een ontvangen SMS-bericht kan een normaal  
SMS-bericht zijn, een visitekaartje of een servicekaart. Alle ontvangen SMS-  
berichten gaan naar de map Received messages (Ontvangen berichten).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
84  
Als een nieuw SMS-bericht is ontvangen, hoort u een geluidssignaal (tenzij  
het systeem op de stille stand is ingesteld) en verschijnt er een bericht op het  
scherm.  
Als u een ontvangen bericht opent, wordt het stempel aan de rechterzijde van  
het bericht gemarkeerd en worden de tijd en de datum waarop het bericht is  
verzonden, weergegeven onder de naam of het nummer van de afzender.  
Een bericht lezen  
U kunt een ontvangen bericht op twee manieren lezen:  
1 Als u een melding krijgt dat u een SMS-bericht hebt ontvangen, drukt u op  
View (Bekijken) om het bericht te lezen. Of,  
2 Als u het SMS-bericht later wilt lezen, drukt u op Cancel (Annuleren).  
Vervolgens kunt u de map Received messages (Ontvangen berichten)  
openen, waar ongelezen ontvangen berichten worden aangeduid met  
en ongelezen ontvangen visitekaartjes met  
druk op Open.  
. Selecteer het bericht en  
Een ontvangen bericht beantwoorden  
1 Selecteer de map Received messages en druk op Open.  
2 Open het geselecteerde document en druk op Reply (Beantwoorden). De  
inhoud van het ontvangen bericht wordt niet automatisch in het  
antwoordbericht opgenomen. Als u de inhoud wel wilt opnemen, drukt u  
op de knop Menu en kiest u de optie Reply (include text) (Beantwoorden  
(tekst opnemen)).  
3 Schrijf het bericht en druk op Send (Verzenden).  
Een ontvangen bericht doorsturen  
1 Selecteer de map Received messages en druk op Open.  
2 Open het geselecteerde document en druk op Forward (Doorsturen). De  
inhoud van het ontvangen bericht wordt opgenomen in het nieuwe  
bericht.  
3 Druk op Recipient en selecteer een ontvanger in de SMS-adreslijst.  
4 Druk op Send om het bericht te verzenden.  
De knop Menu gebruiken  
Wanneer u in een geopend ontvangen bericht op de knop Menu drukt,  
verschijnen de volgende opdrachten:  
Find number (Nummer zoeken) — Als het bericht telefoonnummers bevat,  
drukt u op Next number (Volgende nummer) om tussen deze nummers te  
schakelen en selecteert u één van deze nummers. Druk op Call (Bellen) om het  
nummer te bellen.  
Reply (include text) (Beantwoorden (tekst opnemen)) — Hiermee beantwoordt u  
een e-mailbericht en neemt u de ontvangen e-mail in het antwoord op.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
85  
Find URL (URL zoeken) — Als het bericht URL-adressen bevat, drukt u op Next  
URL (Volgende URL) om tussen deze adressen te schakelen en selecteert u één  
van deze adressen. Druk op Fetch (Ophalen) om de WWW-toepassing te  
starten en een verbinding met het geselecteerde adres tot stand te brengen.  
Print (Afdrukken) — Hiermee wordt het bericht afgedrukt.  
Servicekaarten  
Een DTMF-aanbieder kan DTMF-reeksen naar abonnees verzenden in de vorm  
van een servicekaart die kunnen worden opgeslagen in de relatie-adreslijst.  
Zie ”DTMF-signalen verzenden” op pagina 163 voor meer informatie over  
DTMF-signalen.  
Standaardberichten  
U
kunt SMS-berichten die  
u
regelmatig gebruikt opslaan als  
standaardberichten en die verzenden in plaats van steeds een nieuw bericht te  
schrijven. Standaardberichten worden opgeslagen in de map Standard  
messages (Standaardberichten).  
Als u de map Standard messages opent en op Write message (Bericht  
schrijven) drukt, kunt u een nieuw standaardbericht schrijven. De opdrachten  
in een nieuw standaardbericht zijn:  
Recipient (Ontvanger) — Hiermee opent u de SMS-adreslijst.  
Delete (Verwijderen)  
Hiermee verwijdert  
u
het geselecteerde  
standaardbericht uit de lijst met standaardberichten.  
Close (Sluiten) — Hiermee keert u terug naar de map Standard messages  
(Standaardberichten).  
Visitekaartjes  
Figuur 3  
Een visitekaartje is een speciaal SMS-bericht dat persoonlijke gegevens over  
een relatie bevat, net als een gewoon visitekaartje. U kunt uw eigen  
visitekaartje of elke willekeurige relatiekaart als een visitekaartje verzenden.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
86  
Visitekaartjes die zijn verzonden met een apparaat dat de indeling voor  
relatiekaarten van de Nokia 9110 Communicator ondersteunt, kunnen  
rechtstreeks als nieuwe relatiekaarten in het Contacts-bestand worden  
opgeslagen. Open het ontvangen visitekaartje en druk op Create card  
(Nieuwe kaart).  
Tip: wanneer u een visitekaartje  
hebt ontvangen, drukt u op Reply  
(Beantwoorden) om uw eigen  
visitekaartje naar de afzender te  
verzenden.  
Een relatiekaart als visitekaartje verzenden  
1 Open de map Business cards (Visitekaartjes).  
2 Selecteer een visitekaartje en druk op Open.  
3 Druk op Options om te bepalen welke velden u in het visitekaartje wilt  
opnemen. Met Change (Wijzigen) schakelt u de velden in of uit.  
Als u het visitekaartje naar een Nokia 9000 Communicator, Nokia 9000i  
Communicator of een mobiele telefoon verzendt, selecteert u Compact.  
Hiermee converteert u het visitekaartje naar een compatibele indeling. Als  
u het visitekaartje naar een andere Nokia 9110 Communicator verzendt,  
selecteert u Generic.  
4 Druk op Recipient (Ontvanger) om een ontvanger voor het visitekaartje te  
selecteren. Als u het visitekaartje naar een andere communicator wilt  
verzenden via de infraroodverbinding, drukt u op Transfer via IR  
(Overdracht via IR) (zorg dat de infrarood-activeringstoepassing in de  
ontvangende communicator is geactiveerd).  
5 Druk op Send.  
Opmerking: als u een  
visitekaartje met een afbeelding  
verzendt wordt het bericht erg  
lang en mogelijk ook duur.  
SMS-instellingen  
Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van de toepassing SMS om  
de standaardinstellingen te wijzigen. De opgegeven instellingen blijven net  
zolang van toepassing totdat u deze weer wijzigt.  
Message centre settings (Nummer berichtencentrale) — U kunt alleen  
berichten verzenden wanneer u hier het nummer van de SMS-centrale hebt  
ingevoerd en de berichtencentrale hebt geselecteerd die u wilt gebruiken bij  
Message centre in use (Berichtencentrale in gebruik). U kunt nieuwe nummers  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
87  
van berichtencentrales toevoegen of bestaande nummers bewerken in  
Message centres (Berichtencentrales).  
Opmerking: sommige SIM-kaarten bevatten het  
nummer van de berichtencentrale. Als u  
verschillende SIM-kaarten in uw communicator  
gebruikt, moet u ervoor zorgen dat deze instelling  
het juiste nummer voor de berichtencentrale bevat.  
Reply via same centre: Yes / No (Beantwoorden via dezelfde centrale:  
Ja / Nee) — Dankzij deze netwerkdienst kan de ontvanger uw SMS-bericht  
beantwoorden via uw SMS-centrale. Als u deze optie op Yes instelt, kan de  
ontvanger uw bericht beantwoorden zonder een abonnement op de SMS-  
centrale te nemen (mits de ontvanger over de vereiste middelen beschikt voor  
het typen van een antwoordbericht).  
Validity period: 1 h / 6 h / 24 h / One week / Maximum (Geldigheidsduur: 1 u / 6  
u / 24 u / Eén week / Maximum) — Als het bericht niet binnen de ingestelde  
tijd bij de ontvanger kan worden bezorgd, wordt het bericht uit de  
berichtencentrale verwijderd. Als Maximum is gekozen, wordt de  
geldigheidsduur ingesteld op de maximale waarde die is toegestaan door de  
berichtencentrale. Bedenk wel dat deze functie door het netwerk moet  
worden ondersteund.  
Message conversion ((Berichtconversie): None (als normaal SMS-bericht  
verzenden) / Fax / X.400 / Paging / E-mail / ERMES / Speech (spraakbericht  
gemaakt op basis van een SMS-bericht) — De ontvanger kan alleen een  
geconverteerd bericht ontvangen wanneer deze over het juiste  
terminalapparaat beschikt en het netwerk deze voorziening ondersteunt. Als u  
bijvoorbeeld de indeling Fax kiest, moet de ontvanger een faxapparaat of een  
soortgelijk apparaat op het telefoonnummer hebben aangesloten.  
Request delivery report: Yes/No/Show immediately (Verzoek om  
afleverinformatie: Ja/Nee/Direct weergeven) — Als deze netwerkdienst is  
ingesteld op Yes, wordt de status van het verzonden bericht (Delivered,  
Pending, Failed) (Afgeleverd, Onderweg, Mislukt) weergegeven in de map  
Delivery reports (Afleverinformatie). Wanneer de optie is ingesteld op Show  
immediately (Direct weergeven), ontvangt u een melding wanneer het bericht  
bij de ontvanger is afgeleverd.  
Send long messages: Yes/No (Lange berichten verzenden: Ja / Nee) — Als u  
deze optie instelt op No, worden berichten die langer zijn dan 160 tekens,  
verzonden als meerdere SMS-berichten. Als u de optie instelt op Yes, worden  
berichten die langer zijn dan 160 tekens verzonden als meerdere berichten,  
maar als de ontvanger een Nokia 9110 Communicator of een Nokia 9000i  
Communicator heeft, worden de berichten ontvangen als één lang bericht.  
Receive info messages: Yes/No/View index (Informatieve berichten ontvangen:  
Ja/Nee/Index weergeven) — Als uw netwerk deze functie ondersteunt,  
ontvangt u informatie over diverse onderwerpen. Wanneer u View index kiest,  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
88  
krijgt u een lijst met onderwerpen waarin u kunt aangeven over welke  
onderwerpen u informatie wilt ontvangen.  
Info service mode: Display and save/ Display only/ Save only (Instelling  
Informatieservice: Weergeven en opslaan/Alleen weergeven/Alleen opslaan)  
— Als deze optie op Display and save is ingesteld, worden berichten  
weergegeven en opgeslagen in de map Info service (Informatieservice). Als u  
Save only selecteert, worden informatieve berichten niet weergegeven maar  
in de map opgeslagen. Wanneer u Display only selecteert, worden berichten  
weergegeven maar niet opgeslagen.  
Info service language (Taal informatieve berichten) U kunt kiezen in welke  
talen u informatieve berichten wilt ontvangen. Selecteer All (Alle) of  
maximaal vier talen.  
Info service topics (Onderwerpen Informatieservice) — De onderwerpen van de  
berichten verschillen per exploitant. U kunt hier opgeven welk type berichten  
u wilt ontvangen. Raadpleeg uw netwerkexploitant voor meer informatie over  
de Informatieservice.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
89  
9. Internet  
Voor toegang tot het Internet moet het cellulaire netwerk dat u gebruikt  
dataoproepen ondersteunen; de dataservice moet geactiveerd zijn voor uw  
SIM-kaart; u beschikt over een Internet-toegangspunt van een Internet-  
aanbieder; en u hebt de juiste Internet-instellingen ingevoerd.  
Uw Internet-aanbieder zal u instructies geven voor het configureren van de  
Internet-instellingen. Volg deze instructies zorgvuldig op.  
Tip: als er één Internet-toepassing actief  
is, kunt u snel naar een andere  
toepassing overschakelen door op de  
toets Internet te drukken. U hoeft dan  
geen nieuwe dataoproep te doen.  
Een Internet-toepassing starten  
1 Druk op de knop van de Internet-toepassing op het toetsenbord van de  
communicator.  
2 Selecteer met het selectiekader de toepassing en druk op Select (Kiezen).  
3 Als u een actieve toepassing wilt sluiten, drukt u op Close (Sluiten).  
4 Als u de verbinding met het Internet wilt verbreken, drukt u op Hang up  
(Ophangen). Het bericht “Disconnecting” (Verbinding wordt verbroken)  
verschijnt op het scherm en de dataoproep wordt beëindigd.  
Opmerking: afhankelijk van de  
netwerkcofiguratie en de belasting, kan  
het tot stand brengen van een Internet-  
verbinding wel een minuut of langer duren.  
Internet-toepassingen  
Mail — Een toepassing voor elektronische post waarmee u via het Internet  
over de hele wereld e-mailberichten kunt verzenden en ontvangen.  
World Wide Web (WWW) — Een systeem dat is gebaseerd op hypertekst en  
waarmee u bronnen op het Internet kunt zoeken en benaderen.  
Terminal — Een toepassing waarmee u vanaf de communicator verbinding  
kunt maken met computers, bijvoorbeeld mainframecomputers, die  
mogelijkheden voor direct inbellen op terminaldiensten bieden.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
90  
Text Web — Een toepassing waarmee u informatie van het Internet kunt  
ophalen via SMS.  
Tip: achter in deze handleiding  
bevindt zicheen woordenlijst met  
Internet-termen en afkortingen.  
Een Internet-toegangspunt configureren  
Als u nog niet beschikt over een Internet-toegangspunt (IAP, Internet Access  
Point) of als u een nieuw Internet-toegangspunt wilt maken, kunt u met deze  
service de Internet-verbinding gemakkelijk configureren.  
Voordat u gebruik kunt maken van de Internet-services, moet u een Internet-  
verbinding configureren. U kunt zich rechtstreeks met uw Nokia 9110  
Communicator abonneren op de Internet-services van bepaalde Internet-  
servicediensten in uw land, mits de dataservice voor uw SIM-kaart is  
geactiveerd. Zie de onderstaande instructies.  
1 Open de WWW-toepassing.  
2 Selecteer de bladwijzer "Internet Setup" en druk op Go.  
3 Selecteer met behulp van de pijltjestoetsen uw land in de lijst en druk op Go.  
4 Bevestig de bewerking door op Accept te drukken  
5 Selecteer de hyperlink naar de Internet-servicediensten en druk op Go. U  
wordt verbonden met de WWW-locatie waar u de gewenste servicedienst  
kunt selecteren. De verbinding wordt gemaakt via een data-oproep.  
6 Als de verbinding tot stand is gebracht, moet u de aanwijzingen op het  
scherm volgen om een servicedienst te selecteren en u te abonneren op de  
Internet-services.  
Internet-instellingen  
Informatie over de instellingen krijgt u bij uw Internet-aanbieder. Deze kan  
mogelijk het toegangspunt voor u configureren via een speciaal SMS-bericht  
of een WWW-pagina, waarmee alle noodzakelijke instellingen voor toegang  
tot het Internet worden ingesteld.  
Als u de Internet-instellingen handmatig wilt definiëren, drukt u op Settings  
(Instellingen) in het beginvenster van de Internet-toepassing.  
Opmerking: de Internet-  
instellingen hebben  
betrekking op Mail en WWW.  
Een Internet-toegangspunt instellen  
1 In het beginvenster van de Internet-instellingen kiest u Internet access  
(Internet-toegang) en drukt u op Change (Wijzigen).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
91  
2 Als u een nieuw Internet-toegangspunt wilt instellen, drukt u op New  
(Nieuw). Als u een bestaand toegangspunt wilt wijzigen, drukt u op Edit  
(Bewerken).  
Opmerking: de exacte waarden  
van de instellingen krijgt u van  
uw Internet-aanbieder.  
De Internet-instellingen zijn:  
Modem initialisation (Modeminitialisatie)  
Hiermee kunt  
u
de  
modeminstellingen van de communicator instellen:  
Autobauding (Automatisch baudsnelheid kiezen) — De snelheid van de  
gegevensoverdracht wordt automatisch bepaald. De meeste netwerken  
ondersteunen deze optie.  
Fixed 9600 b/s (Vaste 9600 b/s)  
Er wordt een vaste  
gegevensoverdrachtsnelheid gebruikt. Als u problemen ondervindt met het  
tot stand brengen van een dataoproep, probeert u deze optie.  
Fixed 14400 b/s (Vaste 14400 b/s) — Deze optie kan worden gebruikt als  
deze wordt ondersteund door het netwerk. Gebruik de optie alleen als u  
zeker weet dat deze door het netwerk wordt ondersteund.  
Custom (Aangepaste) — Als u een dataoproep tot stand brengt, wordt de  
modem geïnitialiseerd met de tekenreeks die u hier invoert.  
Figuur 1  
Autodisconnect time: None/2/5/10 minutes (Automatisch verbinding  
verbreken: Nee/na 2/5/10 minuten) De verbinding met het Internet wordt  
na de hier opgegeven periode van inactiviteit automatisch verbroken.  
V.42bis compression: On/Off (V.42bis-compressie: Aan/Uit) Hiermee  
versnelt u de gegevensoverdracht, bijvoorbeeld het verzenden of ontvangen  
van e-mail, wanneer dit wordt ondersteund door het netwerk. Stel deze optie  
in op Off (Uit), tenzij u zeker weet dat het netwerk deze ondersteunt.  
Data call barring (Dataoproep sperren) — Geeft een venster weer met  
instellingen voor het blokkeren van dataoproepen, vergelijkbaar met het  
venster in de toepassing Telephone (zie ”Instellingen van de toepassing  
Telephone” op pagina 68). Als u de huidige instellingen voor het sperren wilt  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
92  
zien, drukt u op Get status (Status opvragen). Als u alle sperfuncties wilt  
annuleren, drukt u op Cancel data barrings (Gegevens sperren opheffen).  
Internet access (Internet-toegang) — Geeft een overzicht van de ingestelde  
Internet-toegangspunten. U kunt de communicator voor elk Internet-  
toegangspunt anders configureren. Druk op Edit (Bewerken) om de  
instellingen van een bestaand toegangspunt te wijzigen. Druk op New  
(Nieuw) om een nieuw toegangspunt in te stellen. Druk op Delete  
(Verwijderen) om een toegangspunt te verwijderen.  
Provider name (Naam aanbieder) — De naam van de Internet-aanbieder die  
in de lijst met toegangspunten verschijnt. Als u het toegangspunt  
handmatig instelt, kunt u de naam naar believen bewerken.  
Phone number (Telefoonnummer) — Het telefoonnummer van het  
Internet-toegangspunt.  
User name (Gebruikersnaam) — Deze naam wordt gebruikt tijdens de PPP-  
identificatieprocedure als de Internet-aanbieder dit vereist.  
Prompt password: Yes / No (Vragen om wachtwoord: Ja/Nee) — Als u een  
nieuw wachtwoord moet invoeren elke keer dat u zich bij een server  
aanmeldt of als u het wachtwoord niet wilt opslaan, verandert u deze  
instelling in Yes.  
Password (Wachtwoord) — Dit wachtwoord wordt tijdens de PPP-  
identificatieprocedure gebruikt als de Internet-aanbieder dit vereist.  
Advanced settings (Geavanceerde instellingen) — Hiermee opent u een  
nieuw venster waarin u, indien nodig, meer wijzigingen voor een Internet-  
toegangspunt kunt aanbrengen:  
Modem initialisation (Modeminitialisatie) — Voer hier zo nodig een  
regel met AT-opdrachten voor de modeminitialisatie in. Deze  
initialisatieregel wordt uitgevoerd na de initialisatieregel die u opgeeft  
in het venster Modem initialisation: Custom (Modeminitialisatie:  
Aangepast) van de Internet-instellingen.  
Login customisation: None/Manual (Aanpassing aanmelding: Geen,  
Handmatig) — Sommige Internet-toegangspunten schakelen niet  
automatisch PPP in. In dergelijke gevallen kiest u Manual (Handmatig),  
zodat u uw aanmeldnaam en wachtwoord handmatig via een  
terminalverbinding kunt invoeren of drukt u op New (Nieuw) om een  
nieuw aanmeldscript te schrijven en op te slaan.  
Als u None (Geen) kiest, worden uw wachtwoord en gebruikersnaam  
automatisch uit de instellingen van het Internet-toegangspunt  
overgenomen.  
Meer informatie over aanmeldscripts vindt u in het bestand scripts.txt  
op de diskette die bij de communicator is geleverd.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
93  
PPP compression: On/Off (Compressie: Aan/Uit) — Hiermee versnelt u de  
gegevensoverdracht wanneer deze instelling wordt ondersteund door  
de externe PPP-server. Als u problemen hebt met het tot stand brengen  
van een verbinding, kunt u deze optie instellen op Off (Uit).  
IP address (IP-adres) — Het IP-adres van de communicator.  
Default gateway (Standaardgateway) — Het IP-adres van het systeem  
dat de gateway vormt voor communicatie buiten het lokale netwerk.  
Network mask (Netwerkmasker) — Geeft aan welk deel van het IP-adres  
van de communicator het netwerk aanduidt.  
Primary nameserver (Primaire naamserver) — Het IP-adres van de  
primaire naamserver.  
Secondary nameserver (Secundaire naamserver) — Het IP-adres van de  
secundaire naamserver.  
Tip: sommige Internet-  
aanbieders noemen deze  
naamservers DNS1 en DNS2.  
E-mail  
Het e-mailsysteem van de Nokia 9110 Communicator is compatibel met de  
Internet-protocollen SMTP, IMAP4, POP3, MIME1 en MIME2.  
U start Mail in het beginvenster van de Internet-toepassingen door Mail (E-  
mail) te selecteren en op de toets Select (Kiezen) te drukken. In het  
beginvenster van Mail worden de volgende mappen weergegeven:  
Own texts (Eigen teksten) — Bevat de teksten die u met de communicator hebt  
gemaakt. De weergegeven documenten kunnen opgemaakte tekst bevatten,  
maar in de editor verschijnt de tekst zonder opmaak.  
Received mail (Ontvangen e-mail) — Bevat e-mail die uit de externe postbus is  
opgehaald. Zie ”E-mail ophalen” op pagina 99.  
Document outbox (UIT-vak voor documenten) — De functie voor het beheren  
van uitgaande communicatie van de communicator.  
Remote mailbox (Externe postbus) — Dit is de elektronische postbusservice die  
al uw e-mail ontvangt. Deze service kan worden aangeboden door de  
netwerkexploitant, uw bedrijf of een Internet-aanbieder. De vereiste  
instellingen voor de postbus en de Internet-toegangspunten worden  
beschreven in ”Mail-instellingen” op pagina 94.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
94  
Mail-instellingen  
Zorg ervoor dat u uw Internet-toegangspunt instelt op de manier zoals  
beschreven in ”Internet-instellingen” op pagina 90.  
Mail-instellingen bepalen  
1 Druk in het beginvenster van Mail op Settings (Instellingen).  
2 Selecteer het item dat u wilt wijzigen en druk op Change (Wijzigen).  
Figuur 2  
Show header fields (Velden van berichtkop weergeven) — De velden in de  
berichtkop bevatten de informatie die boven aan een e-mailbericht wordt  
weergegeven. Met deze instelling wordt bepaald welke velden in ontvangen  
berichten worden weergegeven als het bericht wordt geopend:  
None (Geen) — er worden geen velden weergegeven (de afzender en het  
onderwerp van het bericht worden wel weergegeven in de naam van het  
bericht).  
Basic (Basis) — de velden Date (Datum), From (Van), To (Aan) en Subject  
(Onderwerp) worden weergegeven.  
All (Alles) — alle mogelijke velden worden weergegeven.  
Editor and viewer font: URW Mono / URW Roman / URW Sans (Lettertype:  
URW Mono / URW Roman / URW Sans) — Hiermee bepaalt u welk lettertype  
voor uw e-maileditor en -viewer wordt gebruikt.  
Remote mailbox in use (Actieve externe postbus) Hiermee bepaalt u met  
welke postbus een verbinding tot stand wordt gebracht.  
Remote mailboxes (Externe postbussen) — Druk op Change (Wijzigen) als u het  
venster Remote mailboxes (Externe postbussen) wilt openen, waarin u nieuwe  
postbussen kunt toevoegen en bestaande kunt bewerken en verwijderen. Als u  
op New (Nieuw) of Edit (Bewerken) drukt in het venster Remote mailboxes  
(Externe postbussen), worden de volgende opties beschikbaar:  
Remote mailbox name (Naam externe postbus) — Voer de naam van de  
externe postbus in. De naam kan naar keuze worden ingevoerd.  
Internet access (Internet-toegang) — Selecteer het Internet-toegangspunt  
dat u wilt gebruiken voor de verbinding met deze postbus.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
95  
Sending settings (Verzendinstellingen) — Druk op Change (Wijzigen) als u  
de instellingen wilt opgeven voor de e-mailberichten die u vanuit deze  
postbus verzendt. De instellingen zijn:  
Own mail address (Eigen e-mailadres) — U moet het e-mailadres  
invoeren dat u van uw Internet-aanbieder hebt gekregen. Het adres  
moet het teken @ bevatten. Antwoorden op uw berichten worden naar  
dit adres verzonden.  
Opmerking: e-mailadressen  
kunnen geen tekens met  
accenten, zoals é of ä, bevatten.  
Sending host (Host voor verzenden) — Het IP-adres of de hostnaam van  
de computer die uw e-mail verzendt.  
Send mail: Immediately / Upon request / During next connection (E-mail  
verzenden — Direct / Op aanvraag / Tijdens volgende verbinding. Kies  
Immediately als u e-mailberichten automatisch wilt verzenden, Upon  
request als u verschillende e-mailberichten wilt schrijven en deze wilt  
verzenden wanneer het u uitkomt, of During next connection (Tijdens  
volgende verbinding) als u wilt dat uw e-mailberichten worden  
verzonden wanneer u opnieuw verbinding maakt met het Internet-  
toegangspunt dat door uw postbus gebruikt wordt. Zie ”E-mail  
verzenden” op pagina 97.  
Copy to own mail address: Yes / No (Naar eigen e-mailadres kopiëren Ja  
/ Nee) — Als de instelling Yes is, wordt de e-mail automatisch  
verzonden naar het adres dat is opgegeven bij Own mail address (Eigen  
e-mailadres).  
MIME character encoding: On / Off (MIME-tekencodering Aan / Uit) —  
Door MIME-tekencodering kan een ander e-mailsysteem dat  
compatibel is met MIME de tekenset lezen die in de communicator  
wordt gebruikt. Alleen als tekst met speciale tekens (bijvoorbeeld á, ä,  
ß) naar een e-mailsysteem wordt verzonden dat niet compatibel is met  
MIME, moet de MIME-tekencodering worden uitgeschakeld. Als MIME-  
tekencodering is uitgeschakeld, worden de speciale tekens automatisch  
geconverteerd naar ASCII-tekens (‘ä’ wordt bijvoorbeeld ‘a’).  
Signature file (Handtekening) — Hiermee kunt u uw handtekening aan  
een e-mailbericht toevoegen. Het handtekeningbestand moet eerst als  
een tekstbestand worden opgeslagen in de map Own texts (Eigen  
teksten), waar het vervolgens wordt geselecteerd.  
Receiving settings (Ontvangstinstellingen) — Druk op Change (Wijzigen)  
als u de instellingen wilt vastleggen van de e-mailberichten die u ontvangt  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
96  
in deze postbus. De aanbieder van de externe postbusservice levert u de  
vereiste informatie. De instellingen zijn:  
User name (Gebruikersnaam) en Password (Wachtwoord) — Het is  
mogelijk dat u deze moet opgeven om verbinding te maken met de server  
en om uw postbus te openen.  
De tekens van het wachtwoord worden als sterretjes (*) op het scherm  
weergegeven. De gebruikersnaam en het wachtwoord die hier worden  
opgeslagen, worden automatisch aan de server doorgegeven. Als u uw  
gebruikersnaam en wachtwoord onjuist invoert, wordt u gevraagd deze  
opnieuw in te voeren wanneer u verbinding maakt met de externe  
postbus.  
Als u drie keer uw gebruikersnaam en wachtwoord verkeerd invoert,  
wordt de verbinding met de externe postbus verbroken. Neem contact  
op met de aanbieder van uw externe postbus voor informatie over het  
wijzigen van het wachtwoord voor de externe postbus.  
Receiving host (Host voor ontvangen) — Het IP-adres of de hostnaam  
van de computer die uw e-mail ontvangt.  
Folder INBOX (Map — IN-vak) Dit is de standaardmap waarin de  
inkomende e-mailberichten worden opgeslagen. Wijzig deze naam niet  
zonder eerst de aanbieder van de externe postbus te raadplegen. Deze  
optie is alleen beschikbaar als het protocol voor de externe postbus  
IMAP4 is.  
Protocol: IMAP4 / POP3 — Kies het e-mailprotocol dat de aanbieder van  
uw postbus u aanbeveelt.  
Fetch headers: All / Recent (Berichtkoppen ophalen) — Alle / Recente).  
Hiermee bepaalt u of alle berichtkoppen worden opgehaald of alleen de  
berichtkoppen van de e-mailberichten die zijn ontvangen sinds de  
laatste verbinding. Het is mogelijk dat de externe postbus oude of  
ongelezen e-mail bevat.  
Fetch attachments: Yes / No (Bijlagen ophalen: Ja / Nee) — Hiermee  
bepaalt u of eventuele bijlagen bij de e-mail worden opgehaald of niet.  
Tekstbijlagen worden altijd opgehaald. Deze optie is alleen beschikbaar  
als het protocol voor de externe postbus IMAP4 is.  
Delete fetched: Yes / No (Opgehaalde e-mail verwijderen: Ja /Nee) —  
Hiermee bepaalt u of opgehaalde e-mail automatisch uit de externe  
postbus wordt verwijderd. Alle opgehaalde e-mail wordt in de map  
Received mail (Ontvangen e-mail) geplaatst.  
Timed fetching settings (Instellingen voor gepland ophalen) — Met deze  
instelling kunt u uw communicator instellen om e-mail automatisch op te  
halen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
97  
Timed fetching: On/Off (Gepland ophalen: Aan/Uit) — Hiermee bepaalt  
u of de functie voor gepland ophalen actief is.  
Start at: Date and Time (Starten: Datum en Tijd) Hier geeft u op op  
welke dag e-mail wordt opgehaald. Gebruik de schrijfwijze voor datum  
en tijd zoals opgegeven in de systeeminstellingen. Time (Tijd) —  
Hiermee bepaalt u het tijdstip waarop de communicator start met het  
ophalen van uw e-mail. Gebruik de tijdnotatie die is opgegeven in de  
systeeminstellingen.  
Time limit: None/5/10/30/60 min (Tijdslimiet: Geen/5/10/30/60 min)U  
kunt de tijdslimiet voor het ophalen instellen. Op deze manier zal de  
communicator geen bestanden ophalen die te groot zijn en waarvan  
het ophalen te lang duurt  
Frequency: None/ Daily/ Weekly/ Working days/ Every other week/  
Monthly (Frequentie: Geen/Dagelijks/Wekelijks/Werkdagen/Om de  
week/Maandelijks) — Hiermee bepaalt u hoe vaak uw e-mail wordt  
opgehaald.  
Size limit: None/5K/10K/50K/100K/250K (Max. grootte: Geen/10K/50K/  
100K/250K) — U kunt de maximumgrootte instellen voor e-mail die  
wordt opgehaald. Op deze manier voorkomt u dat er te grote berichten  
worden opgehaald, wat te veel tijd zou kosten en waarvoor te veel  
geheugenruimte nodig zou zijn.  
E-mailverzenden  
E-mailberichten schrijven  
1 Druk op Write mail (E-mail schrijven) in het beginvenster van Mail. Er  
wordt een leeg bericht geopend.  
2 Schrijf het bericht. U kunt het lettertype wijzigen in de Mail-instellingen.  
3 Als het bericht klaar is en kan worden verzonden, drukt u op Recipient  
(Ontvanger). De Mail-adreslijst wordt geopend.  
Eerder gemaakte documenten verzenden  
1 Selecteer de map Own texts (Eigen teksten) in het beginvenster van Mail  
en druk op Open (Openen).  
2 Selecteer een document en druk op Open. Als het document tekstopmaak  
bevat, wordt u gevraagd of u het origineel wilt bewerken (waardoor alle  
opmaak verloren gaat), of een kopie wilt maken in de map Own texts  
(Eigen teksten) en de kopie wilt bewerken.  
3 Als het document klaar is en kan worden verzonden, drukt u op Recipient.  
De Mail-adreslijst wordt geopend.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
98  
Een ontvanger selecteren  
U kunt op twee manieren een ontvanger voor uw e-mailbericht selecteren:  
1 Selecteer met het selectiekader de relatie(s) in de Mail-adreslijst en druk  
op Select. Als een relatie verschillende e-mailadressen heeft, wordt er een  
venster geopend met daarin de beschikbare e-mailadressen. Selecteer een  
adres en druk op Select. Of,  
2 Voer het e-mailadres van de ontvanger handmatig in door op Enter  
address (Adres invoeren) te drukken. Onthoud dat het e-mailadres het  
teken @ moet bevatten en dat in het adres geen tekens met accenten  
mogen voorkomen.  
De Mail-envelop wordt geopend voordat het e-mailbericht wordt verzonden  
(zie figuur 3). Alle velditems kunnen worden bewerkt.  
Figuur 3  
Adressen toevoegen aan de velden To (Aan) of Cc (Cc) van de Mail-  
envelop  
1 Bepaal of u een nieuwe ontvanger wilt toevoegen aan het veld To of Cc  
door naar het veld in kwestie te bladeren.  
2 Druk op Add recipient (Ontvanger toevoegen).  
3 Selecteer de ontvangers zoals hierboven beschreven.  
Opmerking: als er meerdere  
adressen in de velden To en Cc  
staan, moet u deze van elkaar  
scheiden door een komma.  
Bepalen hoe het huidige e-mailbericht wordt verzonden  
Druk op de knop Menu in de e-mailenvelop en selecteer Sending options  
(Verzendopties). Als u de huidige instelling wilt wijzigen, drukt u op Change  
(Wijzigen). De opties zijn:  
Send mail: Immediately/ Upon request/ During next connection (E-mail  
verzenden — Direct/ Op aanvraag/ Tijdens volgende verbinding)  
Copy to own mail address: Yes / No (Naar eigen e-mailadres kopiëren: Ja / Nee)  
MIME character encoding: On/ Off (MIME-tekencodering: Aan/ Uit)  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
99  
Zie ”Mail-instellingen” op pagina 94 voor meer informatie.  
E-mail op aanvraag verzenden  
Als u meerdere e-mailberichten wilt verzenden, kunt u de optie Upon request  
(Op aanvraag) gebruiken. Hiermee kunt u al uw e-mail tijdens deze  
dataoproep verzenden.  
1 Schrijf de e-mailberichten, druk op Menu en selecteer Sending options  
(Verzendopties).  
2 Selecteer de optie Send mail: Upon request (Op aanvraag) en druk  
vervolgens op Send (Verzenden) om de e-mail te verzenden.  
3 Ga naar de Document outbox (UIT-vak voor documenten) en druk op Open  
(Openen).  
4 Druk op Start (Starten) om uw e-mail te verzenden.  
U kunt ook de optie During next connection (Tijdens volgende verbinding)  
selecteren, waarbij de e-mail automatisch wordt verzonden wanneer u de  
volgende keer verbinding maakt met het Internet-toegangspunt waarvan uw  
externe postbus gebruik maakt.  
Bijlagen aan het bericht toevoegen  
1 Druk op Attachments (Bijlagen).  
2 Er wordt een lijst met bijlagen geopend. Als u documenten aan de lijst wilt  
toevoegen, drukt u op Add (Toevoegen).  
3 Selecteer de documenten in de mappen Own texts (Eigen teksten) en  
Downloaded files (Opgehaalde bestanden) en druk op Select (Kiezen).  
4 Als alle gewenste bijlagen zijn toegevoegd aan de lijst, drukt u op Close  
(Sluiten).  
5 Druk op Send (Verzenden) om het bericht te verzenden.  
E-mailophalen  
E-mail die aan u is geadresseerd, wordt niet automatisch door de  
communicator ontvangen, maar door een externe postbus (figuur 4). Dit biedt  
u de mogelijkheid te bepalen welke berichten u wilt lezen en wanneer u een  
bericht wilt lezen. Als u uw e-mail wilt lezen, moet u eerst verbinding maken  
met uw externe postbus en vervolgens de berichten selecteren die u in de  
communicator wilt ophalen. Verbinding met de externe postbus wordt via een  
dataoproep tot stand gebracht.  
Als de externe postbus u speciale korte berichten kan sturen, hoort u een toon  
(tenzij het systeem is ingesteld op de stille modus) en verschijnt er een bericht  
zodra nieuwe e-mail in uw externe postbus wordt ontvangen. Dit bericht kan  
ook informatie bevatten over het e-mailbericht, in welk geval u de e-mail kunt  
ophalen of verwijderen door in dit SMS-bericht op Fetch (Ophalen) of Delete  
(Verwijderen) te drukken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
100  
Verbinding maken met de externe postbus  
De instellingen voor Mail en de Internet-toegangspunten moeten op de juiste  
manier worden geconfigureerd. Lees ”Mail-instellingen” op pagina 94 en volg  
de instructies van de aanbieder van uw externe postbus en van de Internet-  
aanbieder.  
1 Plaats het selectiekader in het beginvenster van Mail op de externe  
postbus en drukt u op Connect (Verbinden).  
Ongelezen berichten worden gemarkeerd met  
, berichten met bijlagen  
met  
en verwijderde berichten met  
.
Figuur 4  
Alle nieuwe e-mail ophalen  
1 Als u verbinding hebt gemaakt met de externe postbus, drukt u op Fetch  
new (Nieuwe e-mail ophalen).  
2 Alle e-mail met het pictogram  
wordt opgehaald en in de map  
Received mail (Ontvangen e-mail) geplaatst.  
3 Nadat de nieuwe e-mail is opgehaald, wordt de verbinding met de externe  
postbus verbroken en wordt de map Received mail (Ontvangen e-mail)  
geopend.  
Een geselecteerd bericht ophalen  
1 Selecteer het e-mailbericht of de e-mailberichten die u wilt ophalen en  
druk op Fetch selected (Geselecteerde e-mail ophalen).  
2 Nadat de e-mail is opgehaald, keert u terug in het venster van de externe  
postbus.  
Een e-mailbericht verwijderen  
1 Stel in de Mail-instellingen de instelling Delete fetched (Opgehaalde e-  
mail verwijderen) in op to Yes. Alle opgehaalde e-mailberichten worden  
verwijderd uit de externe postbus. Of,  
2 Selecteer met het selectiekader het e-mailbericht of de e-mailberichten  
die u wilt verwijderen en druk op Delete (Verwijderen). Als u het  
verwijderen ongedaan wilt maken, drukt u op Undelete (Verwijderen  
ongedaan maken).  
De berichten worden verwijderd als u de externe postbus verlaat. Alle  
opgehaalde berichten blijven echter behouden in de map Received mail  
(Ontvangen e-mail).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
101  
De knop Menu gebruiken  
Als u in de externe postbus op de knop Menu drukt, worden de volgende opties  
beschikbaar gesteld:  
Change folder (Folder wijzigen) — Hiermee opent u een andere e-mailmap.  
Create folder (Map maken) — Hiermee maakt u een nieuwe map.  
Copy (Kopiëren) — Hiermee kopieert u de geselecteerde e-mailberichten naar  
een andere map.  
Move (Verplaatsen) — Hiermee verplaatst u de geselecteerde e-mailberichten  
naar een andere map.  
Remove folder (Map verwijderen) — Hiermee verwijdert u de geselecteerde  
map, inclusief inhoud en submappen.  
Rename folder (Map hernoemen) — Hiermee geeft u de map een andere naam.  
Off-line (Off line) — Hiermee beëindigt u de dataoproep.  
On-line (On line) — Hiermee herstelt u de dataoproep.  
Verbinding met de externe postbus verbreken  
1 Druk op Hang up (Ophangen).  
2 Als u berichten hebt verwijderd, wordt u gevraagd dit te bevestigen.  
3 De verbinding met de externe postbus wordt verbroken en het  
beginvenster van de Mail-toepassing verschijnt weer op het scherm. Als u  
berichten hebt opgehaald, wordt de map Received mail (Ontvangen e-  
mail) geopend op het scherm.  
E-maillezen  
E-mail die u uit uw externe postbus ophaalt, wordt opgeslagen in de map  
Received mail (Ontvangen e-mail).  
Een e-mailbericht lezen  
1 Selecteer de map Received mail (Ontvangen e-mail) in het beginvenster  
van Mail en druk op Open (Openen). E-mailberichten die nog niet zijn  
geopend in de communicator, worden gemarkeerd met  
.
2 Selecteer het bericht en druk op Open (Openen).  
Figuur 5  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
102  
Wanneer u een ontvangen e-mailbericht opent, worden de volgende  
opdrachten beschikbaar gesteld:  
Attachments (Bijlagen) — Hiermee geeft een overzicht weer van alle MIME-  
bijlagen (tekst, afbeelding, audio, video of toepassing). Als het bericht geen  
bijlagen bevat, wordt deze opdracht grijs weergegeven. Als de lijst met  
bijlagen wordt weergegeven, kunt u een bijlage selecteren en een van de  
volgende opties kiezen:  
View (Weergeven) — Hiermee opent u de bijlage zodat u deze kunt  
bekijken, als er ten minste voldoende geheugen beschikbaar is en het  
bericht kan worden geopend in de communicator.  
Save (Opslaan) — Hiermee kunt u de bijlage opslaan in de map  
Downloaded files (Opgehaalde bestanden).  
Close (Sluiten) — Hiermee keert u terug naar het vorige scherm.  
Delete (Verwijderen) — Hiermee verwijdert u het geopende e-mailbericht.  
Close (Sluiten) — Hiermee opent u de map Received mail (Ontvangen e-mail).  
De knop Menu gebruiken  
Als u in een geopend e-mailbericht op de knop Menu drukt, worden de  
volgende opties beschikbaar gesteld:  
Reply (include text) (Beantwoorden (tekst opnemen)) — Hiermee beantwoordt u  
een e-mailbericht en neemt u de ontvangen e-mail in het antwoord op. Als het  
ontvangen e-mailbericht een MIME-document is, wordt alleen het eerste  
tekstgedeelte naar het bericht gekopieerd en kan dit worden bewerkt. Bijlagen  
kunnen niet in een antwoordbericht worden opgenomen.  
Reply (Beantwoorden) — Hiermee beantwoordt u een e-mailbericht zonder de  
ontvangen e-mail in het antwoord op te nemen.  
Reply all (include text) (Allen beantwoorden (tekst opnemen)) — Hiermee stuurt  
u een antwoord aan alle personen die de e-mail hebben ontvangen, en neemt de  
ontvangen e-mail in uw antwoord op.  
Reply all (Allen beantwoorden) — Hiermee stuurt u het antwoord naar alle  
personen die de e-mail hebben ontvangen, zonder de ontvangen e-mail in het  
antwoord op te nemen.  
Forward (Doorsturen) — Hiermee stuurt u ontvangen e-mail met eventuele  
bijlagen door.  
Find URL (URL zoeken) — Deze optie zorgt ervoor dat in het bericht wordt  
gezocht naar een URL-adres. Als er een URL wordt gevonden, kunt u een  
verbinding maken met het geselecteerde adres door op Fetch (Ophalen) te  
drukken.  
Hierarchical structure (Hiërarchische structuur) — Hiermee geeft u de  
hiërarchische structuur van het e-mailbericht weer.  
Print (Afdrukken) — Hiermee drukt u het bericht af.  
Blader naar een van deze opties en druk op Select (Selecteren).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
103  
WorldWide Web  
De Nokia 9110 Communicator ondersteunt HTML 3.2, op enkele functies na.  
Ook wordt SSL, het beveiligingsprotocol, ondersteund. Zie "Woordenlijst" on  
page 191. SSL biedt export grade encryption. Dit niveau van versleuteling is  
niet veilig genoeg voor vertrouwelijke gegevens. De WWW-browser  
ondersteunt niet Java of Java-script.  
Als u verbinding wilt maken met het World Wide Web, moet uw SIM-kaart  
hiervoor zijn geactiveerd en hebt u een account nodig bij een Internet-  
aanbieder.  
Als u de toepassing World Wide Web wilt openen, selecteert u WWW in het  
beginvenster van de Internet-toepassingen en druk op Select (Kiezen).  
Als u de toepassing WWW wilt afsluiten, drukt u op Close (Sluiten) of Hang  
up (Ophangen) in de Hotlist, het beginvenster van de toepassing. Hiermee  
beëindigt u de dataoproep en sluit u de toepassing WWW.  
Raadpleeg de documenten op de cd-rom voor informatie over de manier  
waarop u aangepaste WWW-pagina's voor de Nokia 9110 Communicator kunt  
maken.  
WWW-instellingen  
De WWW-instellingen wijzigen:  
1 Open de toepassing WWW en druk op de knop Menu.  
2 Selecteer Settings (Instellingen).  
3 Als u een instelling wilt wijzigen, selecteert u deze en drukt u op Change  
(Wijzigen).  
De WWW-instellingen zijn:  
Autoload images: Yes / No (Afbeeldingen automatisch laden: Ja / Nee) — Als u  
de optie voor het automatisch laden van afbeeldingen instelt op Yes (Ja),  
worden in line afbeeldingen (JPEG of GIF) op een webpagina automatisch  
opgehaald. Als de instelling No (Nee) is, worden webpagina’s zonder de  
afbeeldingen opgehaald en veel sneller weergegeven.  
Clear cache on exit: Yes / No (Cache wissen bij afsluiten: Ja / Nee) — De  
webpagina’s die het meest recent zijn opgehaald, worden opgeslagen in het  
tijdelijke geheugen van de communicator, de zogenaamde cache. Als deze  
optie wordt ingesteld op Yes (Ja), worden de WWW-cache, het overzicht en  
het cookiebestand automatisch leeg gemaakt nadat u de toepassing WWW  
hebt afgesloten. Als deze optie wordt ingesteld op No (Nee), wordt in de cache  
zoveel mogelijk informatie opgeslagen. Als u de toepassing WWW opnieuw  
start, wordt de recentelijk opgeslagen informatie opgehaald uit de cache  
zonder dat u een nieuwe dataoproep hoeft uit te voeren.  
Accept all cookies: Yes / No (Cookies accepteren: Ja / Nee) — Hiermee bepaalt u  
of de functionaliteit van cookies wordt ingeschakeld (zie "Woordenlijst" on  
page 191.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
104  
Default access point (Standaardtoegangspunt) — Hiermee definieert u het  
Internet-toegangspunt dat als standaard wordt gebruikt in de toepassing  
WWW.  
Proxies (Proxy’s) — Als u de proxy-instellingen wilt wijzigen, drukt u op  
Change (Wijzigen).  
Internet access point (Standaard Internet-toegangspunt) — Hiermee kunt  
u het Internet-toegangspunt selecteren dat moet worden gebruikt voor  
deze WWW-pagina.  
HTTP proxy (HTTP-proxy) — De hostnaam van de HTTP-proxyserver die  
wordt gebruikt voor het geselecteerde toegangspunt.  
HTTP proxy port (HTTP-proxypoort) — Het poortnummer dat door de  
proxyserver wordt gebruikt.  
Security proxy (Beveiligingsproxy) — De proxy die wordt gebruikt voor SSL-  
beveiligde verbindingen.  
Security proxy port (Beveiligingsproxypoort) — De beveiligingsproxypoort  
van de proxyserver.  
No proxy for (Geen proxy voor) — U kunt aangeven voor welke domeinen de  
HTTP-proxy niet nodig is. Domeinnamen worden gescheiden door komma’s  
(bijvoorbeeld nokia.com, edu.fi). U kunt de domeinen zo nauwkeurig  
opgeven als u wilt.  
Hotlist  
In het WWW-beginvenster wordt de Hotlist weergegeven. Als u een locatie  
selecteert in de lijst, wordt de naam van het Internet-toegangspunt dat voor  
de verbinding wordt gebruikt in de rechterbovenhoek weergegeven. De datum  
waarop de locatie voor het laatst is bezocht en de naam van de locatie worden  
naast elkaar weergegeven. Zie figuur 6.  
Onder de Hotlist ziet u het veld waarin u het URL-adres kunt invoeren van de  
WWW-pagina die u wilt ophalen. Als u een locatie in de lijst selecteert, wordt  
in het adresveld het URL-adres van de locatie weergegeven.  
Figuur 6  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
105  
Een WWW-pagina ophalen  
1 Selecteer een item in de Hotlist of typ een URL in het invoerveld.  
2 Druk op Go (Naar).  
Tip: als u WWW-pagina’s wilt ophalen die zijn  
opgeslagen in de map Own texts (Eigen teksten)  
of Downloaded files (Opgehaalde bestanden) van  
de communicator of de geheugenkaart, gebruikt  
u het voorvoegsel “file:///” (let op: drie slashes)  
in plaats van “http://”.  
Een nieuw item toevoegen  
1 Druk op Add (Toevoegen), of als u een bestaand item wilt wijzigen op  
Edit (Bewerken).  
2 Voer in het veld Name (Naam) de gewenste naam in voor het item.  
3 Voer in het veld Address (Adres) het URL-adres van het item in,  
bijvoorbeeld www.nokia.com.  
Geavanceerde eigenschappen instellen  
Selecteer Details (Geavanceerde instellingen) en druk op Change (Wijzigen).  
De geavanceerde instellingen zijn:  
User name (Gebruikersnaam) — Als u een gebruikersnaam moet opgeven om  
het item te kunnen ophalen, voert u hier uw gebruikersnaam in.  
Password (Wachtwoord) — Als u een wachtwoord moet opgeven om het item  
te kunnen ophalen, voert u hier het wachtwoord in.  
Internet access selection: Automatic/Manual (Selectie Internet-toegang:  
Automatisch/Handmatig) — Als u Automatic (Automatisch) selecteert, wordt  
het huidige of standaard Internet-toegangspunt gebruikt voor dit item. Als u  
Manual (Handmatig) kiest, wordt alleen het Internet-toegangspunt gebruikt  
dat bij de volgende instelling is gedefinieerd.  
Internet access (Internet-toegang) — Deze instelling is alleen beschikbaar als  
u bij de vorige instelling de optie Manual hebt gekozen. U kunt kiezen welk  
Internet-toegangspunt u voor dit item wilt gebruiken.  
Items ophalen als een pagina al geopend is  
Ook als er al een pagina is geopend, kunt u een WWW-pagina ophalen:  
1 Druk op de knop Menu en selecteer Bookmarks (Hotlist). Er wordt een  
vereenvoudigde versie van de hotlist geopend.  
2 Selecteer een item in de hotlist of voer in het adresveld de URL in.  
3 Druk op Go (Ga naar).  
Als u de hotlist wilt sluiten, drukt u op Close (Sluiten).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
106  
De knop Menu gebruiken  
Als u op de knop Menu drukt in de Hotlist, worden de volgende opties  
beschikbaar gesteld:  
History (Overzicht) — Hiermee geeft u een lijst met bekeken documenten  
weer. Als u een pagina uit de lijst wilt ophalen, selecteert u deze en drukt u op  
Go (Ga naar). Als u de overzichtslijst en de cache wilt leegmaken, drukt u op  
Clear history (Overzicht wissen).  
Find (Zoeken) — Hiermee kunt u in de Hotlist zoeken naar namen en adressen.  
Open file (Bestand openen) — Hiermee kunt u bestanden openen in de mappen  
Own texts (Eigen teksten) en Downloaded files (Opgehaalde bestanden).  
Move (Verplaatsen) — Hiermee kunt u het geselecteerde item van de ene map  
naar de andere verplaatsen.  
Delete (Verwijderen) — Hiermee verwijdert u het geselecteerde item of de map.  
Create folder (Nieuwe map) — Hiermee maakt u een nieuwe Hotlist-map.  
Import bookmarks (Items importeren) — Hiermee importeert u een bestand  
met URL-adressen uit de map Own texts (Eigen teksten) of Downloaded files  
(Opgehaalde bestanden) naar de Hotlist.  
Export bookmarks (Items exporteren) — Hiermee converteert u het item-  
bestand naar de HTML-indeling en slaat u het op in de map Own texts (Eigen  
teksten).  
Clear cache (Cache wissen) - Hiermee worden alle caches leeggemaakt en alle  
tijdelijke bestanden verwijderd.  
Settings (Instellingen) — Hiermee opent u de WWW-instellingen. Zie ”WWW-  
instellingen” op pagina 103.  
Een ‘slim’ item maken  
Een ‘slim’ item verwijst naar een WWW-pagina die uw communicator op een  
bepaalde tijd ophaalt. Deze WWW-pagina’s kunnen alleen uit tekst of  
afbeeldingen bestaan en mogen niet SSL-beveiligd zijn.  
1 Maak een nieuwe Hotlist-map door op de knop Menu te drukken en Create  
folder (Nieuwe map) te selecteren.  
2 Wanneer de nieuwe map gereed is, drukt u op Edit (Bewerken). De  
volgende opties worden beschikbaar gesteld:  
Figuur 7  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
107  
Timed fetching: On/Off (Gepland ophalen: Aan/Uit) — Als deze optie wordt  
ingesteld op On (Aan), verschijnt er een kloksymbool in de map en worden  
de WWW-pagina’s in de map opgehaald volgens de hieronder  
gedefinieerde instellingen.  
Fetch at (Ophalen op) — U kunt de tijd en de datum opgeven waarop de  
pagina’s moeten worden opgehaald. De datum- en tijdnotatie wordt  
ingesteld in de System-instellingen.  
Time limit: None/5/10/30/60 min (Tijdslimiet) — U kunt een tijdslimiet  
instellen voor het ophalen. Op deze manier duurt de dataoproep niet te  
lang, waardoor hoge kosten worden vermeden.  
Frequency: None/Daily/Weekly/Working days/Every other week/Monthly  
(Frequentie) — Hiermee schakelt u het regelmatig ophalen van de WWW-  
pagina’s in.  
Fetch inline images: Yes/No (Inline-beelden ophalen: Ja/Nee) — Hiermee  
bepaalt u of de in line images in de WWW-pagina’s moeten worden  
opgehaald.  
Fetch links: Yes/No (Koppelingen ophalen: Ja/Nee) — Als u deze instelling  
instelt op Yes (Ja), worden alle koppelingen met andere teksten en  
afbeeldingen op de gedefinieerde WWW-pagina’s opgehaald. Als u deze  
optie op No (Nee) instelt, worden alleen de WWW-pagina’s opgehaald.  
3 Druk op Close (Sluiten).  
4 Selecteer met het selectiekader de pagina(‘s) die u wilt ophalen en druk op  
de knop Menu.  
5 Selecteer Move (Verplaatsen) en kies vervolgens de map die u zojuist hebt  
gemaakt. De items worden naar deze map verplaatst.  
Pagina’s die zijn opgehaald met ‘slimme’ items worden opgeslagen in een  
mapcache. Als u deze cache wilt leegmaken, drukt u op de knop Menu in het  
venster met de slimme items en selecteert u Empty folder cache (Mapcache  
leegmaken). Als u Go (Ga naar) selecteert, worden alle items in de map in de  
mapcache opgehaald.  
Opmerking: SSL-beveiligde  
WWW-pagina’s worden nooit  
in de cache opgeslagen.  
Navigerenop het web  
1 Selecteer een item in de Hotlist of voer in het adresveld een URL-adres in  
en druk op Go (Ga naar).  
2 Als de webpagina onlangs is opgehaald, wordt de pagina uit de cache  
opgehaald. Zo niet, dan wordt de pagina opgehaald vanaf het Internet  
door middel van een dataoproep naar het geselecteerde Internet-  
toegangspunt.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
108  
3 Voor sommige servers gelden toegangsbeperkingen zodat een geldige  
gebruikersnaam en wachtwoord moeten worden opgegeven. In dergelijke  
gevallen wordt u gevraagd de gebruikersnaam en het wachtwoord in te  
voeren voordat de webpagina kan worden opgehaald. De wachtwoorden  
en gebruikersnamen die u invoert om toegang te krijgen tot het domein  
worden opgeslagen, zodat deze automatisch kunnen worden aangeboden  
wanneer u opnieuw toegang probeert te krijgen tot het betreffende  
domein.  
Opmerking: Opgeslagen wachtwoorden  
voor afzonderlijke websites worden  
verwijderd zodra de communicator  
opnieuw wordt opgestart.  
4 Tijdens het ophalen van de webpagina geeft de regel boven aan het scherm  
de status van de verbinding en de titel van de pagina weer, alsmede het  
aantal bytes van de pagina dat is ontvangen.  
Als de pagina op het scherm staat, kunt u met de pijltoetsen door het venster  
heen te bladeren, en hyperlinks en hotspots kiezen. Elke keer dat u op een  
pijltoets drukt, selecteert u de dichtstbijzijnde hyperlink of hotspot, of  
verplaatst u de weergave één regel omhoog of omlaag. Zie figuur 8.  
Figuur 8  
Tip: als u naar de volgende of  
vorige hyperlink op de webpagina  
wilt gaan, drukt u op de toets Tab,  
respectievelijk Shift + Tab.  
De navigatieopdrachten gebruiken  
Nadat de webpagina is opgehaald, worden de volgende opdrachten  
beschikbaar gesteld:  
Go (Ga naar) — Als er een koppeling naar een andere webpagina op de huidige  
geopende pagina staat, selecteert u met het selectiekader de koppeling en  
drukt u op Go (Ga naar) om de pagina op te halen. Als het geselecteerde item  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
109  
een knop is voor het verzenden of herstellen van een formulier, wordt met Go  
(Ga naar) het formulier verzonden of worden de standaardwaarden hersteld.  
Get image (Afbeelding halen) — Als het geselecteerde item een in line  
afbeeldingspictogram is, verandert de eerste opdracht in Get image  
(Afbeelding halen), waarmee u de afbeelding kunt ophalen. Als de afbeelding  
een niet-ondersteunde indeling heeft, ziet het afbeeldingspictogram er op het  
scherm gebroken uit en kan het niet geselecteerd worden.  
Change (Wijzigen) — Als het geselecteerde item een keuzelijst, aankruisvakje  
of keuzerondje is, is de eerste opdracht Change (Wijzigen). Met Change  
(Wijzigen) kunt u het vakje of de knop in- en uitschakelen.  
Als er een formulier geopend is, kunt u met Change (Wijzigen) hieraan een  
bestand koppelen. U kunt de bijlage selecteren uit de map Own texts (Eigen  
teksten), Received messages/mail (Ontvangen berichten/e-mail) of  
Downloaded files (Opgehaalde bestanden). Druk op Open (Openen) om de  
map te openen, kies het gewenste bestand en druk op Select (Selecteren).  
Back (Terug) — Als u door minimaal twee webpagina’s gebladerd hebt, kunt u  
met Back (Terug) de vorige pagina terughalen.  
Forward (Vooruit) — Als u door minimaal twee webpagina’s gebladerd hebt,  
en de vorige pagina hebt bekeken met de opdracht Back (Terug), kunt u de  
volgende pagina ophalen door op Forward (Vooruit) te drukken.  
Close (Sluiten) — Hiermee keert u terug naar de Hotlist.  
Cancel (Annuleren) — Hiermee onderbreekt u de ophaalbewerking.  
Tip: u kunt u tekst op de webpagina kopiëren door op  
Ctrl-C te drukken. U kunt dan bijvoorbeeld de  
toepassing Notes openen, een nieuw document openen  
en de gekopieerde tekst in het document plakken door  
op Ctrl-V te drukken. U kunt ook de gekopieerde tekst in  
de toepassing Notes afdrukken.  
De knop Menu gebruiken  
Als u een webpagina hebt geopend en u op de knop Menu drukt, worden de  
volgende opties beschikbaar gesteld:  
Add bookmark (Item toevoegen) — Hiermee voegt u het huidige adres toe aan  
de Hotlist.  
History (Overzicht) Hiermee geeft u een lijst met bekeken webdocumenten  
weer.  
Find (Zoeken) Hiermee kunt u naar verschillende items zoeken, bijvoorbeeld  
woorden op de webpagina.  
Open file (Bestand openen) Hiermee kunt u bestanden openen vanuit de  
map Own texts (Eigen teksten) en Downloaded files (Opgehaalde bestanden).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
110  
Bookmarks (Items) Hiermee opent u de Hotlist waarin u een nieuwe pagina  
kunt selecteren die moet worden opgehaald.  
Go off-line (Verbinding verbreken) — Hiermee beëindigt u de dataoproep.  
Reload (Opnieuw laden) — Hiermee laadt u de huidige webpagina opnieuw  
vanaf het netwerk.  
Tip: u kunt een webpagina  
ook opnieuw laden door op  
Ctrl-R te drukken.  
Activate automatic update (Ctrl-U) (Bijwerken starten) — Hiermee stelt u in  
dat de webpagina elke 10, 30 of 60 seconden wordt bijgewerkt. Dit is erg  
handig als u bijvoorbeeld webpagina’s met beurskoersen bekijkt.  
Disable automatic update (Bijwerken stoppen) — Hiermee beëindigt u het  
continu bijwerken van de webpagina.  
Opmerking: door het continu bijwerken  
wordt de functie Autodisconnect time  
uitgeschakeld. De dataoproep wordt daardoor  
niet beëindigd, wat gevolgen kan hebben voor  
de hoogte van uw telefoonrekening.  
Save (Opslaan) Hiermee slaat u de inhoud van de pagina of de afbeelding op  
in de map Downloaded files (Opgehaalde bestanden), of voegt u het adres van  
de pagina toe aan de Hotlist.  
Clear cache (Alle caches wissen) — Hiermee wist u alle caches en tijdelijke  
bestanden.  
Settings (Instellingen) — Hiermee opent u de WWW-instellingen. Zie ”WWW-  
instellingen” op pagina 103.  
Afbeeldingen weergeven  
Afbeeldingen die deel uitmaken van de opgehaalde webpagina worden in line  
afbeeldingen genoemd. Standaard worden in line afbeeldingen niet samen  
met de webpagina opgehaald, maar weergegeven als pictogrammen, tenzij de  
optie Autoload images (Afbeeldingen automatisch laden) is ingesteld op Yes  
(Ja) in de WWW-instellingen. Als u een afbeelding wilt ophalen, selecteert u  
het pictogram en drukt u op Get image (Afbeelding ophalen). De  
communicator kan afbeeldingen met de indeling JPEG of GIF ophalen.  
In line afbeeldingen kunnen ook afbeeldingskaarten zijn. Een in line  
afbeeldingskaart werkt op dezelfde manier als een hyperlink. Een opgehaalde  
afbeeldingskaart bevat een cursor die met de pijltoetsen van het toetsenbord  
kan worden verplaatst. Als u op Go (Ga naar) drukt, worden de  
pixelcoördinaten van de cursor naar de server verzonden en wordt de  
bijbehorende webpagina opgehaald.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
111  
Afbeeldingen die aparte documenten vormen en geen deel uitmaken van een  
hypertekstdocument worden externe afbeeldingen genoemd. Als een externe  
afbeelding wordt opgehaald, wordt deze afzonderlijk van het  
hypertekstdocument in de viewer voor afbeeldingen weergegeven. De  
opdrachten van de viewer voor externe afbeeldingen zijn dezelfde als die van  
de viewer voor faxen.  
Invoegtoepassingen downloaden  
Met de toepassing WWW kunt u ook toepassingen en plugins op de  
communicator installeren. Als u plugins installeert, activeert de toepassing  
WWW deze als dat nodig is.  
1 Ga naar de webpagina waarop de invoegtoepassing zich bevindt.  
2 Selecteer de hypertekstkoppeling die naar de invoegtoepassing verwijst.  
3 Druk op Go (Ga naar) om het pakket op te halen. Als het softwarepakket  
met succes is opgehaald, wordt het venster voor het installeren van  
software geopend.  
4 Druk op Install (Installeren). Als er voldoende geheugen beschikbaar is,  
wordt de software geïnstalleerd.  
Waarschuwing:hoed u voor virussen.  
Installeer op de communicator alleen  
software die u hebt opgehaald bij  
bronnen die afdoende bescherming  
bieden tegen virussen.  
Terminal  
U activeert de toepassing Terminal in het Internet-beginvenster door Terminal  
te selecteren en op Select (Kiezen) te drukken. Met de toepassing Terminal  
kunt u door middel van een dataoproep direct (niet via het Internet)  
verbinding maken met een externe computer.  
In het beginvenster van Terminal worden de gedefinieerde  
terminalverbindingen weergegeven. De toepassing Terminal en de toepassing  
Telnet emuleren beide het VT100-terminalscherm (zie figuur 10).  
Als u verbinding wilt maken met een van tevoren gedefinieerde terminalhost,  
selecteert u deze en drukt u op Connect (Verbinden).  
Als u nieuwe verbindingen wilt maken of bestaande verbindingen wilt  
bewerken, drukt u op Define (Definiëren).  
Als u de instellingen voor inkomende dataoproepen wilt wijzigen, drukt u op  
Settings (Instellingen), selecteert u de instelling en drukt u op Change  
(Wijzigen). De beschikbare instellingen zijn:  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
112  
Local echo for incoming data call (Lokale weergave voor inkomende  
dataoproep) — Als u deze optie instelt op On (Aan), worden tekens die op het  
toetsenbord van de communicator worden getypt op het scherm van de  
communicatorinterface (dat wil zeggen: lokaal) weergegeven. Als u de optie  
instelt op Off (Uit), worden ze op de externe hostcomputer weergegeven.  
Line end for incoming data call (Regeleinde voor inkomende dataoproepen) —  
Hiermee bepaalt u welk teken wordt gegenereerd met de toets Enter bij  
inkomende gegevens. De mogelijkheden zijn: Linefeed (LF) (Extra regel),  
Carriage return (CR) (Regeleinde) en Carriage return - Linefeed (CR/LF)  
(Regeleinde - Extra regel).  
Terminal-verbindingen definiëren  
Als u op Define (Definiëren) hebt gedrukt in het Terminal-beginvenster,  
worden de gedefinieerde terminalverbindingen weergegeven.  
Als u de geselecteerde verbinding wilt verwijderen, drukt u op Delete  
(Verwijderen).  
Als u bestaande terminalverbindingen wilt bewerken, drukt u op Edit  
(Bewerken). Als u een nieuwe verbinding wilt definiëren, drukt u op New  
(Nieuw). De volgende instellingen zijn beschikbaar:  
Figuur 9  
Connection name (Verbindingsnaam) — Hier voert u de verbindingsnaam in.  
De naam kan naar believen worden gedefinieerd.  
Phone number (Telefoonnummer) — Het telefoonnummer om toegang te  
krijgen tot de service. Het telefoonnummer kan spaties en streepjes bevatten.  
Data bits: 7/8 (Databits: 7/8) — Een communicatieparameter die specifiek is  
voor een service/host.  
Parity: None/Odd/Even (Pariteit: Geen/Oneven/Even) — Een communicatie-  
parameter die specifiek is voor een service/host.  
Stop bits: 1/2 (Stopbits: 1/2) — Een communicatieparameter die specifiek is  
voor een service/host.  
Local echo: On/Off (Lokale weergave: Aan/Uit) — Als u deze optie instelt op On  
(Aan), worden tekens die op het toetsenbord van de communicator worden  
getypt op het scherm van de communicatorinterface (dat wil zeggen: lokaal)  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
113  
weergegeven. Als de optie wordt ingesteld op Off (Uit), worden ze op de  
externe hostcomputer weergegeven.  
Modem initialisation (Modeminitialisatie) — U kunt hier elke modeminitiali-  
satiereeks invoeren die AT-opdrachten bevat. Deze initialisatiereeks wordt  
uitgevoerd na de initialisatiereeks die u hebt opgegeven in de Internet-instel-  
lingen (in het venster Modem initialisation: Custom (Modeminitialisatie:  
Aangepaste)).  
Backspace key: (Backspace-toets) BS/DEL — Hiermee geeft u aan of de  
backspace-toets van het toetsenbord als Backspace-toets (BS) of als Delete-  
toets (DEL) wordt gebruikt.  
Line end (Regeleinde) — Hiermee bepaalt u welk teken wordt gegenereerd met  
de toets Enter in de terminalsessie. De mogelijkheden zijn: Linefeed (LF) (Extra  
regel), Carriage return (CR) (Regeleinde) en Carriage return - Linefeed (CR/LF)  
(Regeleinde - Extra regel).  
Terminal-verbinding  
Als u verbinding hebt gemaakt met het externe systeem, komen de volgende  
opdrachten beschikbaar:  
Druk op Keys (Toetsen) om de speciale VT100-toetsen te emuleren. Deze  
toetsen zijn niet beschikbaar op het toetsenbord van de communicator. De  
speciale toetsen zijn:  
Vier functietoetsen: PF1-4. De specifieke functie van deze toetsen is  
afhankelijk van de service of het programma waarmee u verbinding hebt.  
Alle toetsen van de toetsenborden van VT100-toepassingen (getallen 1 tot  
en met 9, minteken, komma, punt, streepje, Enter).  
De volgende VT100-functies: reset terminal, Ctrl-\, Ctrl-], Ctrl-~, Ctrl-?.  
Als u op Insert (Invoegen) drukt, wordt het geselecteerde speciale teken links  
van de cursor ingevoegd.  
Met de pijltoetsen kunt u door het venster bladeren. Bladeren heeft geen  
effect op de positie van de cursor. Als u op een toets op het toetsenbord drukt,  
keert het venster terug naar de cursorpositie.  
Druk op Hang up (Ophangen) om de verbinding met de host te verbreken, de  
dataoproep te beëindigen en terug te keren naar het beginvenster van de  
toepassing Terminal.  
Tekstoverbrengen  
Met de functie voor tekstoverdracht kunt u teksten ophalen of verzenden  
tussen de hostcomputer en de communicator. Met deze functie kunt u  
bijvoorbeeld e-mailberichten die u hebt geschreven in keer verzenden naar de  
mainframecomputer van uw bedrijf. U kunt ook ontvangen e-mail kopiëren en  
deze later lezen als de verbinding is verbroken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
114  
Tekst naar de hostcomputer verzenden  
1 Druk op Send text (Tekst verzenden).  
2 Open een van de mappen en selecteer het document dat u wilt verzenden.  
3 Druk op Send (Verzenden). Als u de verzendprocedure wilt stoppen, drukt u  
op Stop sending (Verzenden stoppen).  
Terwijl de tekst wordt verzonden, is het toetsenbord inactief.  
Tekst kopiëren van de hostcomputer  
1 Open de toepassing voor het lezen van de tekst op de host.  
2 Druk op Capture text (Tekst vastleggen). Alle interacties met de host  
worden opgenomen in een bestand in de map Downloaded files (Opge-  
haalde bestanden). Tekens voor tekstopmaak, behalve regelwijzigingen,  
worden niet opgeslagen.  
3 Druk op Stop capture (Vastleggen stoppen) als u het vastleggen van tekst  
wilt beëindigen.  
Telnet  
De toepassing Telnet en de toepassing Terminal emuleren beide het VT100-  
terminalscherm (zie figuur 10.)  
Opmerking:de toepassing Telnet  
kanop uw communicator worden  
geïnstalleerd met de bijgeleverde  
cd-rom.  
U activeert de toepassing Telnet door in het Internet-beginvenster Telnet te  
selecteren en op Select (Kiezen) te drukken. Met de Telnet-toepassing kunt u  
via het Internet verbinding maken met een externe computer.  
Zodra een Telnet-verbinding tot stand is gebracht, moet u meestal uw  
aanmeldnaam en een wachtwoord opgeven om de diensten van de  
hostcomputer te kunnen gebruiken. In het beginvenster van Telnet worden  
alle Telnet-hosts weergegeven die al zijn gedefinieerd.  
Als u verbinding wilt maken met een Telnet-host die al is gedefinieerd,  
selecteert u deze en drukt u op Connect (Verbinden).  
Als u nieuwe verbindingen wilt maken of bestaande verbindingen wilt  
bewerken, drukt u op Define (Definiëren).  
Telnet-verbindingen definiëren  
Als u op Define (Definiëren) hebt gedrukt in het beginvenster van Telnet,  
worden de gedefinieerde Telnet-verbindingen weergegeven.  
Als u de geselecteerde verbinding wilt verwijderen, drukt u op Delete  
(Verwijderen).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
115  
Als u bestaande verbindingen wilt bewerken, drukt u op Edit (Bewerken) en  
als u nieuwe Telnet-verbindingen wilt opgeven, drukt u op New (Nieuw). De  
volgende instellingen zijn beschikbaar:  
Connection name (Verbindingsnaam) — Hier kunt u de naam van de  
verbinding opgeven. De naam kan naar believen worden gedefinieerd.  
Destination host (Bestemmingshost) — Hier voert u het verbindingsadres in.  
De host wordt aangeduid met een numeriek IP-adres of een alfanumerieke  
hostnaam. Plaats, indien nodig, de naam van de bestemmingspoort voor TCP  
achter het IP-adres, hiervan gescheiden door een dubbele punt (:).  
Internet access points (Internet-toegang) — Hier kunt u een aanbieder  
selecteren in de lijst met aanbieders. Als u een andere aanbieder wilt  
selecteren, drukt u op de toets Change (Wijzigen) en selecteert u een nieuw  
toegangspunt uit de lijst.  
Backspace key: (Backspace-toets) BS/DEL — Hier wordt aangegeven of de  
backspace-toets van het toetsenbord als Backspace- (BS) of als Delete (DEL)  
wordt gebruikt.  
Telnet-verbinding  
Als u verbinding hebt gemaakt met het externe systeem, drukt u op Keys  
(Toetsen) om de speciale toetsen van de VT100 te emuleren, die niet  
beschikbaar zijn op het toetsenbord van de communicator. De speciale  
toetsen zijn:  
Vier functietoetsen: PF1-4. De specifieke functie van deze toetsen is  
afhankelijk van de service of het programma waarmee u bent verbonden.  
Alle toetsen van de toetsenborden van VT100-toepassingen (getallen 1 tot  
en met 9, minteken, komma, punt, streepje, Enter).  
De volgende VT100-functies: reset terminal, Ctrl-\, Ctrl-], Ctrl-~, Ctrl-?.  
Figuur 10  
Bij een Telnet-verbinding omvatten deze speciale toetsen de volgende  
opdrachten (deze kunnen worden gebruikt op de externe systemen die deze  
opdrachten ondersteunen):  
Interrupt (Onderbreken) — Hiermee onderbreekt u het huidige proces op de  
externe computer.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
116  
Skip command output (Opdrachtuitvoer overslaan) — Hiermee voorkomt u dat  
opdrachtuitvoer op het scherm wordt weergegeven.  
Are you there? (Bent u daar?) — Hiermee controleert u of het externe systeem  
nog steeds actief is (als het uitvoeren van een taak te lang lijkt te duren).  
Selecteer een speciaal teken en druk op Insert (Invoegen). Het ingevoegde  
speciale teken stuurt een signaal naar de externe computer; dit wordt niet op  
het scherm weergegeven.  
Met de pijltoetsen kunt u door het venster bladeren. Bladeren heeft geen  
effect op de positie van de cursor. Als u op een toets op het toetsenbord drukt,  
keert het venster terug naar de cursorpositie.  
Druk op Hang up (Ophangen) om de verbinding met de host te verbreken, de  
dataoproep te beëindigen en terug te keren naar het beginvenster van de  
toepassing Telnet.  
Opmerking: de functie voor  
tekstoverdracht is ook beschikbaar  
in Telnet, zie ”Tekstoverbrengen”  
op pagina 113.  
Text Web  
Met Text Web kunt u informatie van het Internet ophalen met behulp van  
SMS. Dit kunnen bijvoorbeeld vluchtschema’s, weerberichten of  
aandelenkoersen zijn. U kunt ook toegang krijgen tot diensten die worden  
aangeboden door uw netwerkexploitant en door Nokia.  
Diensten van Nokia  
De inhoud hiervan wordt bijgehouden door Nokia en kan niet worden  
gewijzigd. Nokia werkt de inhoud van tijd tot tijd bij.  
Diensten van netwerkexploitanten  
Via deze optie kunnen netwerkexploitanten diverse diensten aanbieden aan  
abonnees. De exploitant-specifieke items kunnen van abonnee tot abonnee  
variëren en kunnen door de netwerkexploitant worden aangepast.  
Diensten definiëren  
1 Als u nieuwe toegangspunten wilt definiëren, drukt u op Settings  
(Instellingen) in het beginvenster van Text Web.  
2 Druk op New (Nieuw) om een lege service-informatiekaart te openen, of  
druk op Edit (Bewerken) om een bestaande te wijzigen. Voer de titel van de  
dienst, het nummer van de server (het nummer van de berichtencentrale)  
en het nummer van de dienst (een telefoonnummer) in.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
117  
Informatie ophalen  
1 Blader in het beginvenster van Text Web naar een van de toegangspunten  
van de dienst die u hebt gedefinieerd en druk op Select (Kiezen).  
2 Voer op de daarvoor bestemde plaats een trefwoord in dat aangeeft wat  
voor informatie u zoekt. Als u op Get keywords (Trefwoorden ophalen)  
drukt, ontvangt u een lijst met beschikbare trefwoorden. History list  
(Overzichtslijst) bevat trefwoorden die u al eens hebt gebruikt.  
3 Als u het trefwoord wilt verzenden, drukt u op Send (Verzenden). Wanneer u  
een antwoord ontvangt van de aanbieder, wordt de TTML-browser geopend.  
De browser gebruiken  
Druk op de pijltoetsen op het toetsenbord om van de ene hotspot naar de  
andere te gaan.  
Als u een hypertekstkoppeling wilt volgen, drukt u op Fetch (Ophalen). Met  
Change (Wijzigen) kunt u vakjes en knoppen activeren.  
Als u het formulier wilt toevoegen aan de lijst Saved forms (Opgeslagen  
formulieren), drukt u op Save en selecteert u Save form (Formulier opslaan).  
Als u de tekst wilt kopiëren naar de map Downloaded files (Opgehaalde  
bestanden), selecteert u Copy text (Tekst kopiëren).  
Als u het formulier wilt verzenden, drukt u op Send (Verzenden).  
Figuur 11  
Opgeslagen formulieren  
Saved forms (Opgeslagen formulieren) is een “hotlist” waaraan u items kunt  
toevoegen van andere diensten. Hiermee krijgt u snel toegang tot Internet-diensten.  
Als u het geselecteerde formulier wilt openen, drukt u op Open (Openen). De  
TTML-browser wordt geopend met dezelfde opdrachten als hierboven.  
Als u de naam van een dienst wilt wijzigen, drukt u op Rename (Hernoemen)  
in het beginvenster van Saved forms (Opgeslagen formulieren). Als u het  
geselecteerde formulier wilt verwijderen, drukt u op Delete (Verwijderen).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
119  
10. Notities  
De toepassing Notes (Notities) wordt gebruikt voor het schrijven van notities  
en het beheren van verschillende documenten die op de communicator zijn  
opgeslagen.  
Opmerking: documenten worden  
automatisch in de juiste editor of viewer  
geopend. De beschikbare opdrachten  
variëren, afhankelijk van de editor/viewer.  
Het beginvenster van Notes bevat de volgende mappen:  
Own texts (Eigen teksten) — Door u gemaakte e-mailberichten, faxen, korte  
berichten, notities en memo’s.  
Received faxes, Received messages, Received mail (Ontvangen faxen,  
Ontvangen berichten, Ontvangen e-mail) — Alle ontvangen documenten.  
Downloaded files (Opgehaalde bestanden) — Documenten die met de  
Internet-toepassingen zijn opgehaald.  
Document outbox (UIT-vak voor documenten) — Documenten die wachten op  
verzending.  
Als er een geheugenkaart in de communicator is geplaatst, wordt het  
pictogram van de geheugenkaart onder aan de lijst met mappen weergegeven.  
Zie figuur 1.  
Figuur 1  
Een document schrijven  
1 Druk op Write note (Notitie schrijven). De editor wordt geopend.  
2 Schrijf het document.  
Een document lezen  
1 Selecteer een map en druk op Open.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
120  
2 Selecteer een document in de lijst en druk op Open.  
Opmerking: het openen van grote  
documenten, met een lengte van  
tientallen pagina’s, neemt meer tijd  
in beslag dan het openen van kleine  
documenten.  
Een document afdrukken  
1 Open het document.  
2 Druk op de knop Menu en selecteer Print (Afdrukken).  
Zie ”Documentfuncties” op pagina 34 voor meer informatie.  
Een document verwijderen  
1 Selecteer een map en druk op Open.  
2 Selecteer een document in de lijst en druk op Delete (Verwijderen).  
Een submap maken  
1 Selecteer een map en druk op Open.  
2 Druk op de knop Menu en selecteer Create folder (Map maken).  
3 Typ de naam van de map en druk op OK.  
Een submap verwijderen  
1 Selecteer de map waarin de submap zich bevindt en druk op Open.  
2 Selecteer de submap en druk op Delete (Verwijderen).  
Opmerking: Calender memos en  
Contact images zijn permanente  
submappen en kunnen dus niet  
worden verwijderd.  
De knop Menu gebruiken  
Als u in een geopende map op de knop Menu drukt, worden de volgende opties  
beschikbaar:  
Rename (Naam wijzigen) — Hiermee kunt u de naam van de geselecteerde  
submap of het geselecteerde document wijzigen. U kunt de naam van  
permanente mappen niet wijzigen.  
Copy (Kopiëren) — Hiermee kunt u een document kopiëren. U kunt een map  
kiezen waarnaar het document moet worden gekopieerd.  
Move (Verplaatsen) — Hiermee kunt u een document verplaatsen. U kunt  
aangeven naar welke map het geselecteerde document moet worden verplaatst.  
Create folder (Map maken) — Hiermee kunt u een nieuwe submap maken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
121  
Copy to sounds (Kopiëren naar geluiden) — Hiermee kunt u de geselecteerde  
melodie aan de lijst met beltonen toevoegen.  
Transfer via IR (Overdracht via IR) Hiermee kunt u bestanden naar een  
andere Nokia 9110 Communicator overbrengen via de infraroodverbinding. De  
IR-poort van het ontvangende apparaat moet eerst geactiveerd worden. Zie  
”Infraroodverbinding activeren” op pagina 141.  
Documentenbewerken  
Zie ”Documentfuncties” op pagina 34 voor informatie over de beschikbare  
sneltoetsen voor bewerken.  
Documenten die in de editor van Notes worden geopend, kunnen direct  
worden bewerkt en opgemaakt. Als u de tekst wilt opmaken, drukt u op Style.  
De volgende opties zijn beschikbaar:  
Font (Lettertype): URW Mono / URW Roman / URW Sans (TrueType-  
lettertypen)  
Size: 10 / 12/ 14 / 18 / 24 / 36 / User defined (gemeten in punten)  
(Grootte: 10 / 12/ 14 / 18 / 24 / 36 / Door de gebruiker gedefinieerd)  
Bold (Ctrl-B): On / Off (Vet (Ctrl-B): Aan / Uit)  
Italics (Ctrl-I): On / Off (Cursief (Ctrl-I): Aan / Uit)  
Underlined (Ctrl-U): On / Off (Onderstreept (Ctrl-U): Aan / Uit)  
Justification: Left / Centred / Right / Full (Uitlijning: Links / Gecentreerd /  
Rechts / Volledig)  
Margins (Marges) — Hiermee opent u een nieuw venster waarin u een waarde  
kunt kiezen voor de boven-, onder-, linker- en rechtermarge. De maateenheid  
kunt u instellen in de System settings (Systeeminstellingen). U kunt kiezen uit  
inches en centimeters (zie hoofdstuk ”Systeeminstellingen” op pagina 135).  
Een nieuwe stijlinstelling heeft gevolgen voor alle nieuwe tekst vanaf de  
invoegpositie. De marge-instellingen zijn echter van toepassing op het hele  
document. Als u de instellingen blijvend wilt wijzigen, doet u dit in  
instellingen in het hoofdvenster, zie ”Instellingen voor de toepassing Notes”  
op pagina 123.  
Speciale tekens  
Met de toets voor speciale tekens, Chr, op het toetsenbord van de  
communicator kunt u tekens maken die zich niet op het toetsenbord  
bevinden. U kunt de tekentoets gebruiken als u tekens kunt invoeren met het  
toetsenbord.  
Speciale tekens invoegen met de tekentabel  
1 Druk op de toets Chr en laat deze los. Er verschijnt een tekentabel op het  
scherm (zie figuur 2).  
2 Selecteer het gewenste teken met behulp van de pijltoetsen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
             
122  
3 Druk op Insert (Invoegen) om de tekentabel te sluiten en het geselecteerde  
teken links van de cursor in te voegen.  
Figuur 2  
Speciale tekens invoegen met het toetsenbord  
1 Druk op de toets Chr en houd deze ingedrukt terwijl u op een toets drukt  
waarop als derde teken een speciaal teken wordt weergegeven. Het  
speciale teken wordt op het scherm ingevoegd.  
U kunt zo ook speciale tekens invoegen met behulp van niet-gemarkeerde  
toetsen, bijvoorbeeld “a” en “e”:  
1 Druk op de toets Chr en houd deze ingedrukt terwijl u op een lettertoets  
drukt. Het eerste speciale teken verschijnt.  
2 Houd de toets Chr ingedrukt en druk nogmaals op de lettertoets. Het  
tweede speciale teken wordt weergegeven in plaats van het eerste,  
enzovoort, totdat het eerste teken weer wordt weergegeven. Door op op  
Shift of Caps Lock te drukken bepaalt u of het speciale teken als  
hoofdletter of als kleine letter wordt ingevoegd.  
Documenten verzenden  
Als u in de editor van Notes op Send (Verzenden) drukt, worden de volgende  
opties beschikbaar gesteld:  
Send as fax (Verzenden als fax) U kunt het document als fax verzenden. Met  
deze optie wordt de faxadreslijst geopend. De verzendprocedure is vanaf hier  
gelijk aan de procedure die wordt beschreven in ”Faxen verzenden” op pagina  
75.  
Send as short message (Verzenden als kort bericht) U kunt het document als  
kort bericht verzenden. De verzendprocedure is gelijk aan de procedure die  
wordt beschreven in ”Berichten verzenden” op pagina 82.  
Send as mail (Verzenden als e-mail) U kunt het document als e-mail  
verzenden. De verzendprocedure is hetzelfde als de procedure die wordt  
beschreven in ”E-mail verzenden” op pagina 97.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
123  
Opgehaaldebestandenen alleen-lezen  
documenten  
Alle opgehaalde en vastgelegde teksten kunnen worden geopend in de editor  
van Notes.  
Ontvangen korte berichten, ontvangen e-mail en ASCII-tekstbestanden die  
worden overgebracht naar de communicator zijn alleen-lezen documenten.  
Alleen-lezen documenten kunnen niet worden bewerkt, maar u kunt er wel  
een kopie van maken die u vervolgens kunt bewerken:  
1 Open een alleen-lezen document. De inhoud wordt als normale tekst  
weergegeven.  
2 Druk op een tekentoets terwijl het document geopend is. Er wordt  
gevraagd of u een bewerkbare kopie wilt maken.  
3 Druk op Create (Maken) om het oorspronkelijke bestand te sluiten en de  
inhoud te kopiëren naar een nieuw tekstbestand. Als het oorspronkelijke  
bestand een DOS-bestand is, wordt dit verwijderd nadat u er een bewerkbare  
kopie van hebt gemaakt.  
4 Bewerk de nieuwe notitie op de gebruikelijke wijze.  
De inhoud van een ontvangen fax kan niet naar tekst worden geconverteerd  
en kan niet worden bewerkt. Als u een fax opent, wordt de faxviewer  
geactiveerd en als u een afbeelding opent, wordt de viewer voor afbeeldingen  
geactiveerd.  
InstellingenvoordetoepassingNotes  
U kunt de standaardinstellingen van de editor van Notes wijzigen door op  
Settings (Instellingen) te drukken in het beginvenster van Notes. Deze  
instellingen zijn geldig totdat u deze in het venster Settings (Instellingen  
wijzigt.  
Als u de instellingen wilt wijzigen, kiest u een instelling en drukt u op Change  
(Wijzigen).  
Font: URW Mono / URW Roman / URW Sans (Lettertype: URW Mono / URW  
Roman / URW Sans)  
Size: 10 points / 12 / 14 / 18 / 24 / 36 / User defined (Grootte: 10-punts / 12 / 14  
/ 18 / 24 / 36 / Door de gebruiker gedefinieerd)  
Margins (Marges) — Hiermee opent u een nieuw venster waarin u waarden  
kunt definiëren voor de bovenmarge, de ondermarge, de linkermarge en de  
rechtermarge. Als maateenheid kunt u centimeters of in inches gebruiken,  
afhankelijk van de instelling die u kiest in de systeeminstellingen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
11. Agenda  
Met de toepassing Calendar (Agenda) kunt u uw geplande afspraken bekijken,  
een takenlijst bijhouden, agendasignalen instellen en memo’s koppelen aan  
afspraken, en afspraken boeken in de agenda’s van anderen.  
Tip: Om de hoeveelheid gegevens in de communicator  
te beperken en de werking van de toepassing Calendar  
optimaal te houden, wordt aangeraden om regelmatig  
oude notities te verwijderen met de functie Data  
removal. Zie ”Gegevens verwijderen” op pagina 144.  
Maandoverzicht  
Het maandoverzicht toont de dagen van de lopende maand in rijen volgens  
het nummer van de week. Het nummer van de week staat in de kolom links.  
Om de lopende datum staat een kader (6 augustus in figuur 1).  
De geselecteerde datum wordt met witte cijfers (28 augustus) op een donkere  
achtergrond. Met de pijltoetsen kunt u een andere datum selecteren.  
Dagen waarop afspraken zijn gepland, worden vet weergegeven (9 augustus).  
Als de geselecteerde dag afspraken bevat (zoals in de figuur op 28 augustus),  
worden deze in een aparte lijst getoond aan de rechterzijde van het scherm.  
U kunt de agenda bewerken door een datum te selecteren en op Day (Dag) te  
drukken.  
Als de hele dag is gereserveerd voor een afspraak, ziet u links van die dag een  
donkergrijze balk en wordt de afspraak vet weergegeven in de afsprakenlijst  
(bijvoorbeeld “Design conference” in figuur 1).  
U kunt algemene notities invoeren door op To-do list (Takenlijst) te drukken.  
Figuur 1  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
126  
Tip: als u afspraken wilt toevoegen aan het  
maand- of weekoverzicht, begint u de  
beschrijving te typen, waarna automatisch  
de detailweergave wordt geopend.  
Weekoverzicht  
In het weekoverzicht wordt het tijdschema van de geselecteerde week  
weergegeven.  
Om de huidige datum staat een vierkantje (dinsdag de 17e in figuur 2).  
Het geselecteerde tijdvak wordt gearceerd weergegeven (donderdag de 19e  
om 12:00 uur in figuur 2).  
Alle agendapunten worden gemarkeerd met grijze balken, afhankelijk van de  
begin- en de eindtijd. De balken zijn dunner als de agendapunten van de dag  
elkaar overlappen (vrijdag de 20e in figuur 2).  
Als de hele dag is gereserveerd voor een agendapunt, zijn alle tijdvakken  
gemarkeerd met een donkere grijze balk (dinsdag de 17e in figuur 2).  
Als u het dagoverzicht of het maandoverzicht wilt openen, drukt u  
respectievelijk op Day (Dag) of op Month (Maand).  
Met de pijltoetsen kunt door een dag in het weekoverzicht bladeren.  
Als u bladert naar een tijdvak dat een agendapunt bevat, geeft de balk onder  
aan het weekoverzicht beknopte gegevens van het agendapunt weer (zie  
figuur 2). De getallen rechts van agendapunten geven aan hoeveel  
agendapunten dat tijdvak bevat (“2/3” betekent bijvoorbeeld dat u de details  
ziet van het tweede van drie agendapunten).  
Als een tijdvak meer dan één agendapunt bevat, kunt u de beknopte gegevens  
van elk agendapunt in het tijdvak bekijken door naar het tijdvak te bladeren  
en te drukken op de toets Tab op het toetsenbord. De beknopte gegevens  
worden op een balk aan de onderzijde van het weekoverzicht weergegeven.  
Druk op Shift en Tab als u het vorige agendapunt wilt bekijken.  
Figuur 2  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
127  
Dagoverzicht  
U activeert het dagoverzicht door op Day (Dag) te drukken in het maand- of  
weekoverzicht. In de afsprakenlijst worden de afspraken van de geselecteerde  
dag weergegeven. U kunt de inhoud van afspraken naar wens wijzigen.  
Figuur 3  
Symbolen die worden gebruikt in het dagoverzicht  
— Gekoppelde signalen  
— Afspraken  
— Gekoppelde memo’s  
— Terugkerende afspraken  
— Jaarlijkse afspraken  
De symbolen worden in de volgorde van prioriteit weergegeven naast de  
omschrijving van de afspraak. Zie figuur 3.  
Afspraken noteren  
1 Verplaats het selectiekader naar de begintijd van de afspraak.  
2 Typ een omschrijving op de stippellijn. Als u een afspraak zonder begintijd  
wilt noteren, noteert u de afspraak, drukt u op Details en verwijdert u de  
begintijd. De afspraak wordt dan weergegeven met een puntje ervoor.  
Tip: als op de begintijd al een  
afspraak gepland is, drukt u op  
Enter om een nieuwe rij te maken  
met dezelfde begintijd.  
Afspraken verwijderen  
Selecteer de afspraak en druk op Delete (Verwijderen). Bij het verwijderen of  
bewerken van terugkerende afspraken, wordt gevraagd of u de wijzigingen  
wilt toepassen op alle afspraken of alleen op de geselecteerde afspraak.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
128  
Details voor een geselecteerde afspraak wijzigen  
Druk op Details. Er wordt een nieuwe weergave geopend, waarin u de  
volgende gegevens kunt wijzigen:  
Description (Omschrijving) — De omschrijving van de afspraak.  
Reserve whole day(s) (Reserveer: hele dag(en)) — U kunt opgeven hoeveel  
dagen de afspraak duurt.  
Start (Begin):  
Date (Datum) — De datum van de afspraak. De standaarddatum is de  
geselecteerde dag. De datumnotatie wordt ingesteld in de System-  
instellingen.  
Time (Tijd) — De tijd waarop de afspraak begint.  
End (Einde):  
Date (Datum) — De datum waarop de afspraak eindigt.  
Time (Tijd) — De tijd waarop de afspraak eindigt.  
Alarm (Signaal) — U kunt een signaal instellen voor de geselecteerde afspraak.  
Zie ”Signalen” op pagina 132.  
Frequency (Frequentie) — U kunt aangeven hoe vaak de afspraak wordt  
herhaald. De volgende opties zijn mogelijk: None / Daily / Weekly / Monthly /  
Annually / Every other week / Working days (Geen / Dagelijks / Wekelijks /  
Maandelijks / Jaarlijks / Om de week / Werkdagen).  
Repeat until: (Herhalen tot): (datum) — U kunt de laatste datum van de  
terugkerende afspraak opgeven.  
Event sent to (Afspraak verzonden naar) — Een lijst van personen aan wie u  
deze afspraak hebt verzonden. De lijst toont de status van de verzonden  
afspraak:  
Accepted (Geaccepteerd) of Confirmed (Bevestigd) — betekent dat de  
ontvanger de afspraak heeft geaccepteerd.  
Discarded (Geweigerd) — geeft aan dat de ontvanger de afspraak heeft  
geweigerd.  
No reply (Geen antwoord) — betekent dat er geen informatie is ontvangen  
van de ontvanger.  
Forced (Gedwongen) — betekent dat de afspraak is verzonden als  
reservering.  
Memo’s koppelen aan een afspraak  
1 Plaats het selectiekader op de gewenste afspraak en druk in het  
dagoverzicht op Details.  
2 Druk op Memo.  
3 Schrijf de memo. De volgende opdrachtknoppen zijn beschikbaar:  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
129  
Send (Verzenden) — U kunt de memo verzenden als fax, SMS of e-mail.  
Style (Stijl) — U kunt de tekst opmaken.  
Delete (Verwijderen) — Hiermee verwijdert u de memo.  
Close (Sluiten) — Hiermee koppelt u de memo aan de geselecteerde  
afspraak.  
Memo’s worden opgeslagen in de submap Calendar memos (Agenda-memo’s)  
van de map Own texts (Eigen teksten).  
De knop Menu gebruiken  
Als u op de knop Menu drukt in het maand-, week- of dagoverzicht, worden  
de volgende opties beschikbaar gesteld:  
To-do list (Takenlijst) — Hiermee opent u de takenlijst. Deze optie is alleen  
beschikbaar in het dagoverzicht.  
Pending requests (Openstaande verzoeken) — Hiermee opent u de lijst van  
openstaande verzoeken om afspraken.  
Today (Vandaag) Hiermee geeft u de huidige dag weer.  
Next month/week/day (Volgende maand/week/dag) (Ctrl-N) — Hiermee geeft  
u de volgende maand, week of dag weer.  
Previous month/week/day (Vorige maand/week/dag) (Ctrl-P) — Hiermee geeft  
u de vorige maand, week of dag weer.  
Settings (Instellingen) — Hiermee kunt u de volgende opties wijzigen:  
Booking password (Boekingswachtwoord) — U kunt een wachtwoord  
instellen om uw agenda te blokkeren voor de ontvangst van afspraken van  
iedereen die uw wachtwoord niet heeft. De maximumlengte van het  
wachtwoord is 8 tekens. Wanneer het wachtwoord in het veld wordt  
getypt, verschijnen alle tekens als sterretjes.  
Default alarm (Standaardsignaal) — Wanneer u een signaal instelt voor  
een afspraak wordt dit tien minuten voor de geplande begintijd  
weergegeven, tenzij u hier iets anders opgeeft.  
Beginning of week (Begin van de week) — U kunt kiezen welke dag de  
eerste dag van de week moet zijn.  
Agenda item  
Met Agenda-item kunt u agendapunten als verzoeken of reserveringen  
verzenden naar andere communicators of agendaservers. Het verschil tussen  
een verzoek en een reservering is dat de ontvanger een verzoek kan  
accepteren of afwijzen, terwijl een reservering alleen kan worden  
geaccepteerd.  
Boekingswachtwoord  
Als u reserveringen voor een agendapunt wilt verzenden, moet u het  
boekingswachtwoord van de ontvanger kennen. Als u het wachtwoord van de  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
130  
ontvanger in het veld voor het boekingswachtwoord van de relatiekaart van  
de ontvanger typt, wordt het wachtwoord automatisch hieruit opgehaald  
wanneer u een reservering verzendt.  
Als u een reservering met een onjuist wachtwoord verzendt, wordt de  
reservering geweigerd door de communicator van de ontvanger.  
U kunt uw eigen boekingswachtwoord geven aan personen die reserveringen  
naar uw agenda mogen verzenden. Als u geen wachtwoord instelt, accepteert  
de communicator alle reserveringen.  
U kunt een boekingswachtwoord opgeven in de agenda-instellingen.  
Opmerking: het  
boekingswachtwoord is niet  
nodig wanneer u verzoeken  
voor agendapunten verzendt.  
Verzoeken en reserveringen maken  
1 Selecteer een agendapunt in het dagoverzicht of maak een nieuw  
agendapunt.  
2 Druk op Calendar booking (Agenda-item) in de weergave Details.  
3 Geef aan of u het agenda-item verzendt als verzoek of als reservering.  
4 Druk op Transfer via IR (Overdracht via IR) als u een reservering via de  
infraroodverbinding naar een andere Nokia 9110 Communicator wilt  
verzenden, of druk op Send as SMS (Verzenden als SMS) om de SMS-  
adreslijst te openen waarin u de ontvanger kunt selecteren. De ontvanger  
moet een telefoonnummer hebben in het veld Tel(GSM), of een  
servernummer in het veld Tel(Server) als u de reservering naar een  
agendaserver wilt verzenden.  
5 Druk op Send (Verzenden) om het agendapunt te verzenden.  
Figuur 4  
Verzoeken ontvangen  
Wanneer u een verzoek voor een agendapunt ontvangt, verschijnt op het  
scherm een notitie met de gegevens van het agendapunt en de naam of het  
nummer van de afzender. Links naast de notitie staat uw agenda voor de dag,  
waarin u kunt controleren of u al andere afspraken voor dezelfde tijd hebt.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
131  
Als u op Accept (Accepteren) of Deny (Weigeren) drukt, stuurt de  
communicator een antwoord naar de afzender waarin wordt aangegeven wat  
u hebt besloten. Geaccepteerde verzoeken worden in de agenda gezet.  
U wijst het verzoek af door op Cancel (Annuleren) te drukken.  
Als u op Hold (Aanhouden) drukt, wordt het verzoek in de lijst met  
openstaande verzoeken geplaatst in afwachting van uw beslissing. U opent de  
lijst door in het maand-, week- of dagoverzicht op de knop Menu te drukken  
en Pending requests (Openstaande verzoeken) te selecteren. Rechts naast de  
lijst staat uw agenda voor de dag, waarin u kunt controleren of u al andere  
afspraken voor dezelfde tijd hebt. De opdrachten in de lijst met openstaande  
verzoeken zijn Accept (Accepteren) en Deny (Weigeren), waarvan de functie  
hierboven wordt uitgelegd, en Delete (Verwijderen), waarmee u het verzoek  
uit de lijst kunt verwijderen.  
niet verwijderd wanneer er nieuwe  
worden toegevoegd, ook niet als ze  
dezelfde datum en tijd hebben.  
Reserveringen ontvangen  
Wanneer u een reservering voor een agendapunt ontvangt, verschijnt op het  
scherm een notitie met de gegevens van het agendapunt. Als u op OK drukt,  
wordt de reservering in de agenda gezet. Als u op Confirm (Bevestigen) drukt,  
wordt het agendapunt naar de agenda verplaatst en wordt een bevestiging  
verzonden naar de afzender van de reservering.  
Agenda-items annuleren  
U kunt agenda-items die u naar iemands agenda hebt verzonden op twee  
manieren annuleren:  
1 Verwijder het agendapunt uit uw eigen agenda. De communicator  
controleert dan de lijst “Event sent to” (“Agendapunt verzonden naar”) (zie  
”Dagoverzicht” op pagina 127) en verzendt een speciale SMS naar alle  
externe agenda’s waarin het agendapunt ook voorkomt. Hierdoor wordt  
het agendapunt ook uit de externe agenda’s verwijderd. Of,  
2 Selecteer een ontvanger in de lijst “Event sent to” (“Agendapunt verzonden  
naar”) en druk op Cancel event (Agendapunt annuleren). Het agendapunt  
wordt uit de agenda van de ontvanger verwijderd.  
Een verzonden agendapunt wijzigen  
Selecteer het agendapunt en druk op Details. Breng de gewenste wijzigingen  
aan. De wijzigingen worden verzonden naar de agenda’s van de personen aan  
wie u het agendapunt oorspronkelijk hebt verzonden.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
132  
Signalen  
Eensignaal instellen voor het momenteel geselecteerde agendapunt  
1 Druk in het dagoverzicht op Details.  
2 Selecteer de optie Alarm (Signaal) en druk op Change (Wijzigen).  
3 Selecteer een van de signaalopties:  
None (Geen) — Er wordt geen signaal aan het agendapunt gekoppeld.  
At start time (Bij begintijd) — Het signaal klinkt bij de begintijd.  
... minutes before event (... minuten vóór agendapunt) Het signaal klinkt  
op het moment dat is opgegeven bij de Calendar-instellingen, tenzij u hier  
iets anders opgeeft.  
Tip: als u signalen wilt instellen die niet  
aan een agendapunt zijn gekoppeld,  
gebruikt u de toepassing Clock (Klok)  
(zie ”De klok” op pagina 149).  
U
kunt de signaaltoon kiezen in de System sounds-instellingen  
(Systeemgeluiden) van de toepassing System.  
Een actief signaal wordt aangegeven door een pictogram in het dagoverzicht  
(in figuur 3, het agendapunt van 11:00 uur). Wanneer het signaal afgaat,  
verschijnt op beide interfaceschermen een signaalnotitie.  
U schakelt het signaalgeluid uit door op een willekeurige toets te drukken. Als  
u de communicator hebt ingesteld op de stilfunctie (in de Telephone-  
instellingen van de toepassing System), wordt alleen de signaalnotitie  
weergegeven.  
Tip: als een agendasignaal heeft  
geklonken, kunt u de inhoud van het  
bericht naar de takenlijst verplaatsen  
door op Move to To-do list (Naar  
takenlijst verplaatsen) te drukken.  
Takenlijst  
De takenlijst is een lijst met taken die niet vóór een bepaalde tijd of dag  
moeten worden uitgevoerd. De gegevens in de takenlijst zijn genummerd en  
kunnen elk een bepaalde status krijgen. Gegevens met een hoge prioriteit  
worden altijd boven in de lijst weergegeven (zie figuur 5).  
Toegang krijgen tot de takenlijst  
1 Druk op de opdrachttoets To-do list (Takenlijst) in het maandoverzicht of  
in het weekoverzicht. Of,  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
133  
2 Druk op de knop Menu en selecteer de optie To-do list (Takenlijst) in het  
dagoverzicht.  
De status van de geselecteerde taak wijzigen  
1 Druk op Priority (Prioriteit). Er wordt een venster weergegeven.  
2 Wijzig de status van het gegeven in High priority (Hoge prioriteit) of  
Normal priority (Normale prioriteit) (standaard), of markeer de taak als  
Completed (Voltooid) (zoals taak nummer vier in figuur 5).  
Als u een nieuwe taak wilt maken, drukt u op New (Nieuw). Er wordt een leeg  
invoerveld toegevoegd aan het einde van de takenlijst.  
Als u het geselecteerde item uit de lijst wilt verwijderen, drukt u op Delete  
(Verwijderen).  
Figuur 5  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
135  
12. Systeem  
System bevat de volgende toepassingen: Security (Beveiliging), User data  
(Gebruikersgegevens),  
Memory  
(Geheugen),  
Infrared  
activation  
(Infraroodverbinding activeren), Digital camera connectivity (Connectiviteit  
digitale camera), Remote synchronisation (Externe synchronisatie), Fax  
modem (Faxmodem), Data removal (Gegevens verwijderen), Memory card tool  
(Geheugenkaart), Install/Remove software (Software installeren en  
verwijderen), Backup/Restore (Reservekopieën maken en terugzetten) en  
About this product (Over dit product).  
Een System-toepassing starten  
1 Druk op de toepassingstoets System.  
2 Ga naar de toepassingen en druk op Select (Kiezen).  
Als een System-toepassing actief is, moet u deze sluiten door op Close  
(Sluiten) in het beginvenster van de toepassing te drukken voordat u een  
andere toepassing kunt starten.  
Opmerking: als een toepassing voor pc-aansluiting  
of de faxmodemtoepassing actief is, verbruikt de  
communicator meer stroom dan normaal. Sluit deze  
toepassingen als u ze niet gebruikt om de  
gebruiksduur van de batterij te verlengen.  
Systeeminstellingen  
Systeeminstellingen wijzigen  
1 Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van System.  
2 Selecteer de instelling die u wilt wijzigen.  
3 Druk op Change (Wijzigen).  
De systeeminstellingen zijn de volgende permanente instellingen:  
System sounds (Systeemgeluiden) — Deze functie omvat alle geluiden van de  
communicator. De beschikbare instellingen zijn:  
Default ringing tone (Standaardbeltoon) — U kunt een van de tonen in het  
vak kiezen of met de toepassing Composer een speciale beltoon voor de  
telefoon maken. Zie ”De composer” op pagina 152. U kunt eveneens de  
geluiden die u met de digitale stemrecorder hebt opgenomen, als beltonen  
gebruiken. Zie ”Spraakrecorder” op pagina 154. Als een toon of geluid  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
136  
gewist is, wordt de toon of het geluid vervangen door de standaardbeltoon  
Grande valse.  
Alternate ringing tone (Andere beltoon) Als uw SIM-kaart de andere  
lijnservice ondersteunt, kunt u een andere beltoon voor lijn 2 selecteren.  
Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68.  
Notification tone: On / Off (Waarschuwingstoon: aan / uit) Hiermee stelt  
u in of er een geluidssignaal wordt gegeven als er bijvoorbeeld te weinig  
geheugen beschikbaar is.  
Application tones: Calendar alarm, Clock alarm, Received fax, Received  
SMS, Received mail (Toepassingstonen - Agendasignaal, Kloksignaal,  
Ontvangen fax, Ontvangen SMS, Ontvangen post) — U kunt voor al deze  
afzonderlijke signalen een specifieke toon instellen. Aan de toon is dan te  
horen of u bijvoorbeeld een fax of een kort bericht hebt ontvangen.  
Met de optie None (Geen) schakelt u de geselecteerde toon uit, met  
uitzondering van het wekkersignaal. Let erop dat bij uitschakeling van de  
telefoon alleen kalender- en wekkersignalen hoorbaar zijn. Hiervoor  
moeten echter wel de beltonen zijn ingesteld met de systeeminstellingen.  
Print settings (Afdrukinstellingen) — Hiermee kunt u de standaardinstellingen  
voor het afdrukken kiezen. Zie ”Documentfuncties” op pagina 34 voor meer  
informatie over afdrukken.  
Connection type (Verbindingstype) — Hiermee kunt u een infrarood- of  
kabelverbinding kiezen.  
Header (Koptekst) — Schakel deze optie in als u boven elke pagina uw  
naam en de datum en tijd van de afdruk wilt afdrukken.  
Paper size (Papierafmeting) — Hiermee kunt u het papierformaat A4 of  
Letter kiezen.  
Default printer (Standaardprinter) — Hiermee selecteert u de printer die bij  
de kabelverbinding wordt gebruikt.  
Baud rate: 9600 / 19200 / 57600 / 115200 (Baudsnelheid: 9600 / 19200 /  
57600 / 115200) — Hiermee selecteert u de snelheid van de  
gegevensoverdracht voor de kabelverbinding.  
Flow control: Software / None (Datatransportbesturing: software / geen) —  
Hiermee kunt u instellen of het datatransport door de software wordt  
bestuurd.  
Data bits: 7 / 8 (Databits: 7 / 8) — Dit is een hostspecifieke  
communicatieparameter voor de kabelverbinding.  
Parity: None / Odd / Even (Pariteit: geen / oneven / even) — Dit is een  
hostspecifieke communicatieparameter voor de kabelverbinding.  
Stop bits: 1 / 2 (Stopbits: 1 / 2)  
Dit is een hostspecifieke  
communicatieparameter voor de kabelverbinding.  
Backlight period (Tijd verlichting) U kunt instellen hoelang de verlichting  
blijft ingeschakeld. De beschikbare instellingen zijn 15/30/45 seconden /1/2/  
3/4/5 minuten. U kunt de verlichting ook uitschakelen met de toets  
.
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
137  
Figuur 1  
Opmerking: als u de  
verlichting vaak gebruikt,  
raakt de batterij snel leeg.  
Screen blanker period (Schermwisperiode) — Met deze functie stelt u de tijd in  
waarna het scherm leeg wordt bij inactiviteit van het apparaat. Zo gaat de  
batterij langer mee en wordt de gebruiksduur van de communicator verlengd.  
U kunt een tijd opgeven tussen twee en vijftien minuten. De schermwisfunctie  
kan niet worden uitgeschakeld.  
Contrast control (Contrastregeling) — Het contrastvenster toont een testbeeld  
en een aantal opdrachten waarmee het beeld kan worden aangepast. Met de  
opdrachttoets ‘+’ vergroot u het contrast en met de opdrachttoets ‘–’  
vermindert u het contrast. Als tevreden bent met de instelling drukt u op OK.  
Preferences (Voorkeuren) — Hiermee kunt u de datum- en tijdnotatie en de  
maateenheid wijzigen:  
Date format: dd.mm.yy / mm.dd.yy / yy.mm.dd. (Datumnotatie dd.mm.jj /  
mm.dd.jj / jj.mm.dd). — Bijvoorbeeld 22.03.98 / 03.22.98 / 98.03.22.  
Time format: 24 hour / AM/PM (Tijdnotatie: 24-uurs / AM/PM) —  
Bijvoorbeeld, 09:35 / 9:35 AM.  
Unit of measure (Maateenheid) — Kies Centimetre of Inch als de  
basiseenheid.  
Beveiliging  
Opmerking: de vooraf ingestelde standaardvergrendelcode 12345 is  
beschikbaar in het verkooppakket van de communicator. Met het oog  
op de veiligheid is het van groot belang dat u deze vergrendelcode  
wijzigt. U kunt de code wijzigen in het menu Security options  
(Beveiligingsinstellingen) van de telefoon (zie ”Settings (Instellingen,  
menu 4)” op pagina 171), of via de interface van de communicator (zie  
”De beveiligingsinstellingen wijzigen” op pagina 138). Houd de nieuwe  
code geheim en bewaar deze op een veilige plaats, apart van de  
communicator.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
             
138  
De communicator automatisch vergrendelen  
1 Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van de Security-  
toepassing.  
2 Selecteer Autolock period (Periode automatische vergrendeling) en druk op  
Change (Wijzigen).  
3 Toets uw vergrendelcode in en geef een periode voor de automatische  
vergrendeling op. Als de communicator gedurende de opgegeven periode  
inactief blijft, wordt deze automatisch vergrendeld.  
De communicator handmatig vergrendelen  
1 Druk op Lock system (Vergrendelsysteem) in het beginvenster van de  
Security-toepassing.  
2 Als de optie Autolock period (Periode automatische vergrendeling) is  
ingeschakeld, wordt het apparaat direct vergrendeld. Is de optie Autolock  
period uitgeschakeld, dan moet u de vergrendelcode intoetsen voordat het  
apparaat wordt vergrendeld.  
Nadat de communicator is vergrendeld, moet u de juiste vergrendelcode  
opgeven om het apparaat weer te kunnen gebruiken. Inkomende gesprekken  
kunnen echter via de telefoon worden beantwoord en faxen en korte  
berichten worden gewoon ontvangen.  
Opmerking: als de communicator is  
vergrendeld, is het mogelijk dat u via de  
telefooninterface wel het  
voorgeprogrammeerde alarmnummer  
kunt kiezen (112 of een ander nummer).  
De communicator ontgrendelen  
1 Typ uw vergrendelcode in het invoerveld.  
2 Druk op OK.  
De beveiligingsinstellingen wijzigen  
1 Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van Security.  
2 Selecteer de gewenste instelling en druk op Change (Wijzigen).  
3 Toets een code in als daarom wordt gevraagd, en druk op OK.  
4 Kies een nieuwe waarde.  
Tip: de meeste beveiligingsfuncties  
kunnen ook in het menu Security  
options van de telefoon worden  
gewijzigd. Zie ”Settings(Instellingen,  
menu 4)” op pagina 171.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
139  
De codes worden als sterretjes weergegeven. Als u een code wijzigt, wordt  
gevraagd om de huidige code en vervolgens tweemaal om de nieuwe code. De  
code kan niet worden gewijzigd als de corresponderende beveiligingsfunctie  
niet in gebruik is. Als Pin code request (Pincode vragen) is uitgeschakeld (Off),  
kunt u de pincode niet wijzigen.  
Als u op Close (Sluiten) drukt, wordt het venster met instellingen gesloten en  
verschijnt het Security-beginvenster weer.  
Beveiligingsinstellingen  
Figuur 2  
PIN code request: On / Off (Pincode vragen: aan/uit) — Als u deze optie  
inschakelt, wordt om de pincode gevraagd wanneer u de telefooninterface  
inschakelt door op  
te drukken. Deze instelling kan niet worden gewijzigd  
als de telefooninterface is uitgeschakeld of als er geen geldige SIM-kaart in de  
communicator is geplaatst.  
Als u de pincode drie keer achter elkaar verkeerd intoetst, hebt u een PUK-  
code nodig om de blokkering van de SIM-kaart op te heffen. Wanneer de SIM-  
kaart wordt geblokkeerd, kunt u met uitzondering van het alarmnummer geen  
oproepen verzenden of ontvangen (ook geen faxen, korte berichten, e-mail,  
enzovoort). Verder kunt u de communicator gewoon gebruiken.  
Opmerking: bij sommige  
SIM-kaarten kunt u de  
pincode niet uitschakelen.  
Autolock period: Autolock off / 1 / 2 / 5 / 15 / 30 / 60 minutes (Periode  
automatische vergrendeling: Automatische vergrendeling uit / 1 / 2 / 5 / 10 /  
15 / 30 / 60 minuten) — Dit is de duur van de inactieve periode waarna het  
systeem automatisch wordt vergrendeld. De timer wordt op nul gezet bij  
invoer, gesprekken, gegevensoverdracht of afdrukactiviteit.  
SIM change security: On / Off (Beveiliging SIM-wijziging: aan / uit) — Als deze  
beveiligingsfunctie actief is, wordt bij inschakeling van de telefooninterface  
gecontroleerd of er een andere SIM-kaart in de communicator wordt gebruikt.  
Wanneer u een andere SIM-kaart plaatst die u nog niet eerder in de  
communicator hebt gebruikt, wordt de communicator vergrendeld totdat u de  
juiste vergrendelcode intoetst. De communicator kan maximaal vijf  
verschillende SIM-kaarten herkennen als kaarten van de eigenaar.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
140  
PIN code (Pincode) — Hiermee kunt  
u
de pincode wijzigen. De  
wijzigingsprocedure wordt beschreven aan het begin van de paragraaf  
"Beveiliging". De nieuwe pincode moet uit vier tot acht cijfers bestaan. Voor  
het veranderen van de pincode moet de optie PIN code request zijn  
ingeschakeld, de telefoon aanstaan en moet er een geldige SIM-kaart in de  
communicator zijn geplaatst.  
PIN2 code (Pin2-code) — Hiermee kunt u de PIN2-code wijzigen. Deze code is  
nodig om bepaalde functies te kunnen gebruiken, zoals instellingen voor de  
gesprekskosten. Deze functies moeten door uw SIM-kaart worden  
ondersteund. Als u drie keer achter elkaar een verkeerde PIN2-code invoert,  
hebt u een PUK2-code nodig om de PIN2-code te ontgrendelen. De PIN2-code  
is 4 tot 8 cijfers lang.  
Lock code (Vergrendelcode) — Hiermee kunt u de vergrendelcode wijzigen. De  
wijzigingsprocedure wordt beschreven aan het begin van de paragraaf  
"Beveiliging". De nieuwe code moet uit vijf cijfers bestaan.  
Als u meerdere keren achter elkaar een verkeerde vergrendelcode intoetst, kan  
alleen de leverancier de communicator ontgrendelen.  
Barring password (Sperwachtwoord) — Hiermee kunt u het sperwachtwoord  
veranderen. De nieuwe code moet uit vier cijfers bestaan. U kunt het  
wachtwoord alleen wijzigen als de telefoon is ingeschakeld en zich binnen het  
dekkingsgebied van het netwerk bevindt, en de oproepsperdienst is  
geactiveerd voor de SIM-kaart die een geldige kaart moet zijn en in de  
communicator moet zijn geschoven.  
Als u drie keer een verkeerd sperwachtwoord intoetst, wordt het wachtwoord  
geblokkeerd en moet u aan de exploitant van het netwerk een nieuw  
wachtwoord vragen.  
Opmerking: gebruik geen  
codes die op alarmnummers  
lijken om abusievelijk bellen  
ervan te voorkomen.  
Gebruikersgegevens  
De User data card (Kaart met gebruikersgegevens) bevat uw persoonlijke  
gegevens. U kunt in de velden Name (Naam), Company (Bedrijf), Job title  
(Functie), Address (Adres), Tel, Fax, Tel(GSM), Fax(GSM), Mail (E-mail) en URL  
de gewenste informatie invoeren.  
De gebruikersgegevens worden automatisch in de betreffende velden op het  
voorblad in de Fax-toepassing geplaatst. De SMS-toepassing gebruikt deze  
gegevens als u uw visitekaartje verzendt.  
Wanneer u op Attach image in the user data card (Afbeelding aan  
gebruikersgegevenskaart toevoegen) drukt, kunt u een foto van uzelf aan de  
kaart toevoegen. De foto moet in de JPEG-bestandsindeling in de submap  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
                   
141  
Contact images (Afbeeldingen relatie) van de map Downloaded files (Geladen  
bestanden) worden opgeslagen.  
Geheugen  
In dit venster ziet u hoeveel geheugen er beschikbaar is voor opslag van  
gegevens en nieuwe software. Als u op Details drukt, verschijnt een lijst met  
mappen en andere gegevens in de communicator, met vermelding van de  
hoeveelheid geheugen die door elk onderdeel wordt gebruikt. De lijst geeft  
steeds de meest recente situatie weer.  
Wanneer de geheugenkaart in de communicator is geschoven, drukt u op  
Memory card (Geheugenkaart) om te controleren hoeveel geheugen er nog  
op de kaart vrij is.  
Wanneer het geheugen vol raakt, moet u documenten verwijderen. Voordat u  
een document verwijdert, kunt u dit afdrukken, per fax of e-mail verzenden of  
naar de pc of een geheugenkaart overbrengen.  
Infraroodverbinding activeren  
Als u het programma PC Suite voor Nokia 9110 Communicator (zie ”De PC  
Suite gebruiken” op pagina 39) met de infraroodverbinding wilt gebruiken of  
als u via een dergelijke verbinding gegevens van een ander apparaat wilt  
ontvangen, hebt u de toepassing Infrared activation nodig.  
Opmerking: er kunnen  
maximaal 20 bestanden  
tegelijkertijd worden verzonden.  
1 Zorg ervoor dat de infraroodpoort van de communicator zich precies  
tegenover de infraroodpoort van de pc of een ander apparaat bevindt.  
2 Open de toepassing Infrared activation op de communicator.  
3 Druk op Activate (Activeren).  
4 Druk op Disable (Uitschakelen) om de infraroodverbinding uit te  
schakelen.  
Gegevens uitwisselen tussen twee communicators  
1 Zorg ervoor dat de infraroodpoorten van de communicators zich tegenover  
elkaar bevinden.  
2 Open de toepassing voor infraroodactivering op de ontvangende  
communicator.  
3 Ga op de verzendende communicator naar de toepassing van waaruit u  
gegevens wilt versturen en druk op Transfer via IR  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
142  
.
Tip: u kunt de infraroodverbinding ook  
activeren door op Chr-1 te drukken op  
het toetsenbord van de communicator.  
Connectiviteitdigitale camera  
Met de toepassing Digital camera connectivity kunt  
u
via de  
infraroodverbinding afbeeldingen tussen uw communicator en een digitale  
fotocamera of een andere communicator overbrengen.  
Wanneer u de toepassing start, drukt u op Image list (Afbeeldingenlijst) om  
een lijst te openen met afbeeldingen die in de map Downloaded files (Geladen  
bestanden) staan. U kunt echter alleen afbeeldingen met de extensie UPF of  
JPG kiezen.  
Opmerking:het infraroodprotocol van  
de digitale camera moet van het type  
IrTran-P zijn om compatibel te zijn  
met de Nokia 9110 Communicator.  
Afbeeldingen van een ander apparaat naar de communicator  
overbrengen  
De verbinding met een digitale camera of een andere communicator wordt  
altijd op de ontvangende communicator tot stand gebracht.  
1 Zorg ervoor dat de infraroodpoort van de communicator zich precies  
tegenover de infraroodpoort van het andere apparaat bevindt.  
2 Open de toepassing Digital camera connectivity en druk op Image list  
(Afbeeldingenlijst).  
3 Druk op Receive (Ontvangen) om de geselecteerde UPF-afbeeldingen van  
het andere apparaat naar uw communicator over te brengen.  
Afbeeldingen van de communicator naar een ander apparaat  
overbrengen  
1 Open de toepassing Digital camera connectivity en druk op Image list  
(Afbeeldingenlijst).  
2 Selecteer een of meer UPF-afbeeldingen die u wilt overbrengen.  
3 Zorg ervoor dat de infraroodpoort van de communicator zich precies  
tegenover de infraroodpoort van het andere apparaat bevindt en druk op  
Send (Verzenden).  
U wijzigt de naam van de geselecteerde afbeelding door op Rename (Naam  
wijzigen) te drukken en de nieuwe naam in het invoerveld te typen. Wijzig de  
extensie aan het einde van de naam niet.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
143  
De toets Menu gebruiken  
Wanneer u op de toets Menu in het beginvenster Digital camera connectivity  
drukt, komen de volgende opties beschikbaar:  
Open (Openen) - Hiermee opent u de afbeelding. Vervolgens kunt u in- en  
uitzoomen en kunt u de afbeelding draaien.  
Delete (Verwijderen) — Hiermee verwijdert u de afbeelding.  
Convert to JPEG (Naar JPEG converteren) — Hiermee converteert u een of meer  
geselecteerde afbeeldingen van de bestandsindeling UPF naar JPEG.  
Convert to UPF (Naar UPF converteren) — Hiermee converteert u een of meer  
geselecteerde afbeeldingen van de bestandsindeling JPEG naar UPF.  
Image information (Afbeeldingsinformatie) — Hiermee geeft u informatie over  
de afbeelding weer. U kunt de informatie ook met de toetsencombinatie Ctrl-i  
weergeven.  
Externesynchronisatie  
Met de toepassing Remote synchronisation synchroniseert  
u
de  
agendagegevens met een agenda op de pc via een Internet-verbinding.  
Hiervoor dient u over een Internet-toegangspunt te beschikken (zie hoofdstuk  
9 "Internet" on page 89.  
Het programma PC Suite voor Nokia 9110 Communicator moet actief zijn op  
de pc waarmee u een verbinding tot stand wilt brengen.  
Agendagegevens synchroniseren  
1 Druk op Settings (Instellingen), geef het IP-adres van de doelhost (de  
server-pc) op en selecteer het Internet-toegangspunt dat u wilt gebruiken.  
2 Druk op Start. Er wordt een dataoproep gedaan en de agendagegevens  
worden van uw communicator naar de doelhost verzonden.  
3 Nadat de gesynchroniseerde agendagegevens naar de communicator zijn  
teruggestuurd, wordt de dataoproep beëindigd.  
Faxmodem  
Voordat de computer de communicator als faxmodem kan herkennen, moet u  
de computer op de juiste manier configureren. Raadpleeg de  
gebruikershandleiding van de computer voor de installatie van nieuwe  
modems. Op computers met Microsoft Windows 95 of NT 3.51 (of hoger) kunt  
u het modeminformatiebestand gebruiken dat zich op diskette bevindt die bij  
de communicator wordt geleverd. Zie ook het documentatiegedeelte op de  
cd-rom.  
Voor het gebruik van de communicator als faxmodem moeten dataoproepen  
door het gebruikte netwerk worden ondersteund en moet deze dienst voor uw  
SIM-kaart zijn geactiveerd. Neem contact op met de exploitant van het  
netwerk voor meer informatie.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
144  
1 Druk op Settings (Instellingen) en selecteer het type verbinding. Als u de  
communicator als faxmodem gebruikt, kan niet worden gegarandeerd dat  
de kabelverbinding naar behoren werkt.  
2 Breng een verbinding tot stand tussen de communicator en de pc via een  
infraroodverbinding, zoals wordt beschreven in ”De PC Suite gebruiken” op  
pagina 39.  
3 Wacht totdat de verbinding tot stand is gekomen.  
4 Druk op Activate (Activeren) in het beginvenster van Fax modem om de  
communicator als faxmodem te laten werken. De oproepstatusindicator  
bevat dan de tekst MODEM.  
5 Druk op Disable (Uitschakelen) als u de communicator niet meer als  
faxmodem wilt gebruiken.  
Figuur 3  
De werking van een modem kan met behulp van AT-opdrachten en S-registers  
worden geregeld. Met deze opdrachten kunnen gevorderde gebruikers alle  
functies van de modem besturen. Raadpleeg de documentatie bij de pc-  
toepassing die u gebruikt, als u de AT-opdrachten handmatig moet invoeren.  
Op de bij de communicator geleverde diskette staat een lijst van veel  
gebruikte AT-opdrachten (gebaseerd op de ETSI 07.07-standaard) die worden  
ondersteund door de Nokia 9110 Communicator.  
Wanneer u de communicator als faxmodem gebruikt, worden de normale  
communicatiefuncties uitgeschakeld. U kunt de toepassingen verder gewoon  
blijven gebruiken.  
Als een pc-verbinding langer dan twintig minuten inactief is, wordt de  
faxmodemfunctie automatisch uitgeschakeld om stroom te besparen. Is de  
communicator echter op een stopcontact aangesloten (bijvoorbeeld tijdens  
het opladen van een batterij), dan treedt deze time-out niet op.  
Gegevens verwijderen  
Met de toepassing Data removal kunt u persoonlijke gegevens van de  
communicator verwijderen, bijvoorbeeld als u de communicator aan iemand  
wilt uitlenen. U hoeft de gegevens dus niet een voor een te verwijderen.  
1 Selecteer welk soort gegevens u wilt verwijderen. De verwijderbare  
gegevens worden in vier groepen ingedeeld: All device data (Alle  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
145  
gegevens), Calendar data (Agendagegevens), Documents (Documenten),  
Contacts and speed dials (Relatiegegevens en snelkiesgegevens).  
2 Druk op Delete (Verwijderen).  
3 Voordat de gegevens worden verwijderd, moet u eerst uw vergrendelcode  
intoetsen. Zie ”Beveiliging” op pagina 137 voor meer informatie. Bij het  
verwijderen van agendagegevens kunt u alle agendagegevens verwijderen  
of alleen de agendapunten die voor een bepaalde datum vallen.  
Opmerking: uw Internet-instellingen worden  
niet gewist, ook niet als u All device data kiest.  
Zie hoofdstuk 15 "Problemen oplossen" on  
page 177 als u de communicator wilt instellen  
Software installerenenverwijderen  
Met de toepassing Install/Remove software kunt u software vanaf een pc op  
de communicator installeren en de software later weer van de communicator  
verwijderen.  
Let op: wees op uw hoede voor virussen!  
Installeer op de Nokia 9110 Communicator  
alleen software die virusvrij is en die van  
een betrouwbare bron afkomstig is.  
Voordat u deze toepassing kunt gebruiken, moet u het programma Nokia  
Communicator Server op de pc starten en een verbinding tussen de  
communicator en de pc tot stand brengen. Zie ”Het gebruik van de Nokia  
Communicator Server” op pagina 47.  
Druk op Install (Installeren) en selecteer de software die u wilt installeren, of  
druk op Remove (Verwijderen) en selecteer de software die u wilt verwijderen.  
De toepassingen die standaard op de communicator zijn geïnstalleerd, kunnen  
niet worden verwijderd. Alleen zo bent u er zeker van dat de basisfuncties van  
de communicator altijd beschikbaar zijn.  
Tip: om geheugen op de communicator  
te besparen kunt u de software op een  
geheugenkaart installeren.  
Reservekopieënmakenenterugzetten  
Met de toepassing Backup/Restore kunt u reservekopieën maken van allerlei  
gegevens op uw communicator en deze later weer terugzetten.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
146  
Reservekopieën worden in sets gemaakt die in aparte directory’s op de pc  
worden opgeslagen.  
Opmerking: als u een reservekopie maakt of terugzet,  
kunt u de andere toepassingen van de communicator  
niet gebruiken. Als u de bewerking wilt onderbreken om  
bijvoorbeeld een alarmnummer te bellen, drukt u eerst  
op Cancel en vervolgens op Interrupt ter bevestiging.  
Voordat u deze toepassing kunt gebruiken, moet u het programma Nokia  
Communicator Server op de pc starten en een verbinding tussen de  
communicator en de pc tot stand brengen. Zie ”Het gebruik van de Nokia  
Communicator Server” op pagina 47.  
Selecteer van welke gegevens u een reservekopie wilt maken: All data (Alle  
gegevens), Documents (Documenten), Contacts (Relaties) of Calendar  
(Agenda). Druk vervolgens op Backup (Reservekopie). Indien nodig wordt er  
een reservekopiedirectory gemaakt.  
Het terugzetten van gegevens wordt op dezelfde manier uitgevoerd als het  
maken van reservekopieën. Alleen moet u nu op Restore (Terugzetten)  
drukken in plaats van op Backup. Wanneer gegevens worden teruggezet,  
worden bestanden met dezelfde naam in de doelmap overschreven.  
Zie ”Gegevens overzetten vanuit oudere communicatormodellen” op pagina  
38 voor het maken van reservekopieën van gegevens en het terugzetten van  
gegevens tussen een Nokia 9000 Communicator of een Nokia 9100i  
Communicator en een Nokia 9110 Communicator.  
Tip: als u op reis bent, kunt u op een  
geheugenkaart reservekopieën van  
belangrijke documenten maken.  
Geheugenkaart  
De toepassing Memory card tool kan alleen worden gestart als er een  
geheugenkaart in de communicator aanwezig is.  
Met deze toepassing kunt u de geheugenkaart formatteren en hernoemen, en  
de status van de bestanden controleren.  
Over dit product  
In het venster About this product wordt informatie weergegeven over de  
Nokia 9110 Communicator.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
147  
13. Extra’s  
Druk op de toets  
op het toetsenbord om de toepassingsgroep Extras te  
openen. Deze groep bevat de volgende toepassingen: Calculator  
(Rekenmachine), Clock (Klok), Composer en Voice recorder (Spraakrecorder).  
Met Extras kunt u ook toepassingen starten die op de geheugenkaart staan.  
Opmerking: u kunt meer  
toepassingen installeren vanaf  
de cd-rom die met de  
communicator is meegeleverd.  
U start een toepassing door deze te selecteren en op Select (Kiezen) te  
drukken.  
U sluit een actieve toepassing door op Close (Sluiten) te drukken.  
Tip: als er een Extras-toepassing  
actief is, kunt u snel overschakelen  
naar een andere toepassing door  
op de toets  
te drukken.  
De rekenmachine  
Figuur 1  
Onder aan het scherm van de toepassing Calculator ziet u een invoerveld en  
daarboven een lijst met eventuele, eerdere berekeningen. De laatst  
uitgevoerde berekeningen staan onder aan de lijst.  
U bladert door de lijst met de pijltoetsen en u wist de lijst door op Clear list  
(Lijst wissen) te klikken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
148  
De uitkomst van de berekeningen wordt vet weergegeven. Zolang u niet op  
Enter of “=” drukt, kunt u met de pijltoetsen de berekening doorlopen en deze  
bewerken.  
Met de volgende tekens kunnen de bijbehorende bewerkingen worden  
uitgevoerd:  
Teken  
Functie  
Getallen 0 tot 9  
. (punt)  
decimaalteken  
optellen  
+
aftrekken  
*
vermenigvuldigen  
delen  
/
( )  
haakjes  
= of Enter  
Esc  
uitkomst berekenen  
invoerveld wissen  
Functies in het invoerveld invoegen  
1 Druk op Functions (Functies).  
2 Selecteer een van de beschikbare categorieën en druk op Select. Er  
verschijnt een lijst met functies waaruit u de gewenste functie kunt  
kiezen. U kunt meerdere functies kiezen voordat u naar het beginvenster  
van Calculator teruggaat.  
Berekeningen in het invoerveld kopiëren  
1 Druk op Copy (Kopiëren) als u een berekening of de uitkomst van een  
berekening naar het invoerveld wilt kopiëren, zodat u deze vervolgens kunt  
bewerken of opnieuw berekenen.  
2 U kopieert een berekening door op Copy calculation (Berekening kopiëren)  
te drukken en een uitkomst door op Copy result (Uitkomst kopiëren) te  
drukken.  
3 Druk op Back (Terug). Het geselecteerde item wordt naar het invoerveld  
gekopieerd.  
De modus van de rekenmachine wijzigen  
Wanneer u op de toets Menu in het beginvenster van Calculator drukt en  
Settings (Instellingen) selecteert, kunt u de modus van de rekenmachine  
wijzigen. Kies Radians (Radialen), Degrees (Graden) of Gradients (Gradiënten)  
en druk op OK.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
149  
De klok  
Met de toepassing Clock kunt u de tijd en de datum weergeven voor de  
tijdzone waarin u woont en voor de tijdzones van diverse andere steden en  
landen over de gehele wereld. De klok beschikt ook over een alarmfunctie.  
Figuur 2  
Een signaal instellen  
U kunt een signaal instellen voor het komende etmaal. Signalen voor latere  
tijdstippen kunt u instellen met de toepassing Calender.  
1 Druk op Alarm clock (Signaalklok) in het beginvenster van Clock.  
2 Druk op “+” of “-” om de tijd in het venster van de signaalklok aan te  
passen. Elke keer dat u de toets indrukt, wordt de tijd in stappen van één  
minuut gewijzigd. Als u de toets langer ingedrukt houdt, wordt de tijd  
gewijzigd in stappen van een kwartier.  
3 Druk op OK om het ingestelde signaal te accepteren. Zodra er een alarm is  
ingesteld, ziet u het belpictogram en de tijd van het alarmsignaal in het  
beginvenster van Clock.  
Er kan maar één signaal tegelijk actief zijn. Als er al een signaal actief is, ziet u  
andere opdrachten. Een teller rechtsonder in het venster geeft aan over  
hoeveel tijd het signaal afgaat.  
Druk op Change alarm time (Signaaltijd wijzigen) als u de tijd van het signaal  
wilt wijzigen.  
Druk op Delete alarm (Signaal verwijderen) als u het signaal wilt annuleren.  
Opmerking:signalenwordenvolgens  
de locale tijdzone ingesteld. Als u  
naar een andere tijdzone gaat, moet  
u niet vergeten de tijd aan te passen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
150  
Het signaal afzetten  
1 Wanneer het signaal afgaat, kunt u het uitzetten door op een willekeurige  
toets van de telefooninterface of de communicator te drukken.  
2 Druk op de toets OK. Als u niet op deze toets drukt, gaat het signaal nog  
vier keer af (tenzij u tussentijds op OK drukt). Is het signaalinterval  
ingesteld op nul, dan gaat het signaal maar één keer af. U stelt het  
signaalinterval in met de klokinstellingen.  
Wereldtijd  
De wereldtijd (figuur 3) activeert u met de opdracht World time in het  
beginvenster van de toepassing Clock.  
In het vak Home (Thuis) staan de volgende gegevens: de naam van de  
geselecteerde thuisstad, land, tijd, datum en zomertijd/wintertijd is.  
In het vak Destination (Bestemming) staat dezelfde informatie voor de  
geselecteerde stad van bestemming, alsmede het internationale  
toegangsnummer dat nodig is om vanuit de thuisstad naar de  
bestemmingsstad te kunnen bellen.  
Op de wereldkaart wordt de stad van bestemming met een kruis aangegeven.  
Figuur 3  
Een bestemming selecteren  
1 Druk op Set destination (Bestemming instellen).  
2 Selecteer een stad uit de lijst. (U doorloopt de lijst met de pijltoetsen).  
3 Druk op OK.  
Tip: u selecteert sneller een stad uit de  
stedenlijst door de eerste letter van de stad  
te typen. De eerste stad wordt gemarkeerd  
waarvan de naam met die letter begint.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
151  
Steden bewerken en toevoegen  
1 Druk in het venster met de wereldtijden op Cities (Steden). De lijst met  
steden wordt geopend.  
2 U wijzigt bestaande steden door op Edit city (Stad bewerken) te drukken.  
De stadsinformatie wordt weergegeven in de vorm van een gegevenskaart  
met de volgende velden:  
City (Stad) — De naam die wordt weergegeven in de stedenlijst. U kunt de  
naam van een stad handmatig invoeren.  
Country (Land) — De naam van het land waarin de stad ligt. U selecteert de  
naam van een land uit de landenlijst.  
Area code (Netnummer) — Het netnummer van de stad. U kunt het  
netnummer met of zonder landnummer invoeren. Er kunnen alleen cijfers  
worden ingevoerd.  
GMT offset (Verschil met GMT) — Geeft aan hoeveel de lokale tijd afwijkt  
van de Greenwich Mean Time. Selecteer in de lijst een waarde voor het  
verschil. Het verschil kan lopen van –12 tot +12 uur.  
Set position (Positie bepalen) — Hiermee opent u een venster met een  
wereldkaart waarop u de positie van de stad kunt aangeven door met de  
pijltoetsen het kruis te verplaatsen. Druk op OK als het kruis op de  
gewenste plaats staat.  
U maakt een kaart voor een nieuwe stad door op Add city (Stad toevoegen) te  
drukken.  
U verwijdert een stad uit de lijst door op de toets Delete city (Stad  
verwijderen) te drukken. De huidige thuisstad kan niet worden verwijderd.  
Hiervoor moet u eerst de thuisstad wijzigen.  
Clock-instellingen wijzigen  
1 Druk op Settings (Instellingen) in het beginvenster van Clock.  
2 Selecteer de instelling die u wilt veranderen, en druk op Change (Wijzigen)  
of typ de nieuwe tijd of datum met het toetsenbord.  
Home city (Thuisstad) — Selecteer de thuisstad door met de pijltoetsen  
door de stedenlijst te bladeren. Selecteer uw thuisstad en druk op OK. Als  
u een stad selecteert die in een andere tijdzone ligt dan uw huidige  
thuisstad, wordt de systeemtijd gewijzigd.  
Time (Tijd) — Geef de nieuwe tijd op in de tijdnotatie die in System settings  
(Systeeminstellingen) is ingesteld.  
Date (Datum) — Geef de nieuwe datum op in de datumnotatie die in  
System settings is ingesteld.  
Alarm interval: 0/1/2/3/4/5 minutes (Signaalinterval: 0/1/2/3/4/5 minuten)  
Kies een interval tussen de signalen. Als u 0 selecteert, gaat de  
signaalklok slechts eenmaal af.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
152  
Daylight saving (Zomertijd) — U kunt de zomertijd van de thuisstad en de  
bestemming instellen op On (Aan) of Off (Uit). Deze instelling blijft ook  
gelden als u de thuisstad en de bestemming wijzigt.  
Opmerking: als u de tijd of de zomertijd van de  
thuisstad wijzigt, worden ook de tijd van de hele  
tijdzone en de systeemtijd aangepast. Als een  
ingesteld signaal wordt overgeslagen vanwege  
een gewijzigde tijd, gaat het signaal direct af.  
Decomposer  
Met de toepassing Composer kunt u aangepaste belsignalen maken.  
U start de composer voor het geselecteerd belsignaal door op Open te  
drukken.  
U stelt een nieuw belsignaal samen door op Compose (Samenstellen) te drukken.  
U speelt een geselecteerd belsignaal af door op Play (Afspelen) te drukken.  
Terwijl het signaal wordt afgespeeld, verandert de opdracht in Stop playing  
(Afspelen stoppen).  
Opmerking: u kunt het belsignaal van de  
telefoon wijzigen in de profielinstellingen van de  
toepassing Telephone of in de geluidsinstellingen  
van de toepassing System. Zie ”Instellingen van  
de toepassing Telephone” op pagina 68 en  
”Systeeminstellingen” op pagina 135.  
Een belsignaal bewerken  
1 Open een belsignaal of druk op Compose (Samenstellen). Onder aan het  
scherm ziet u een cursor die de geselecteerde noot of rust aangeeft.  
2 U maakt een noot of wijzigt de toonhoogte van een noot door op de pijl-  
omhoog of pijl-omlaag te drukken. Elke keer dat u op een toets drukt,  
verandert de toonhoogte. Er verschijnt een rust als u alle toonhoogten  
hebt doorlopen.  
3 U verplaatst de cursor door op de pijl-rechts of pijl-links te drukken.  
Opmerking: u bewerkt de  
belsignalen die waren ingesteld  
toen u de communicator  
aanschafte, door op de toets Menu  
te drukken en Copy te selecteren.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
153  
Figuur 4  
Tijdens het samenstellen van een signaal zijn de volgende opdrachten  
beschikbaar:  
Met Duration (Duur) wijzigt u de lengte van de geselecteerde noot. Kies  
zestiende noot, achtste noot, kwartnoot, halve noot of hele noot. Druk op de  
opdrachttoets totdat de gewenste waarde wordt weergegeven.  
Met Tempo opent u een lijst met nieuwe opdrachten. Tempo wordt gemeten  
in slagen per minuut. U wijzigt het tempo door de oude waarde met de  
Backspace te verwijderen en een nieuwe waarde in het invoerveld te typen.  
U accepteert het tempo door op OK te drukken.  
U kunt het tempo testen door op Test te drukken. Het belsignaal wordt  
afgespeeld in het tempo dat in het invoerveld staat.  
U gebruikt het standaardtempo (160 slagen/minuut) door op Default  
(Standaard) te drukken.  
Met Play speelt u de compositie af die op de notenbalk staat.  
U verwijdert een compositie door op de toets Menu te drukken en vervolgens  
Delete (Verwijderen) te selecteren.  
U herstelt het oorspronkelijke signaal door op de toets Menu te drukken en  
Undo changes (Wijzigingen ongedaan maken) te selecteren.  
Met Close (Sluiten) keert u terug naar het beginvenster van Composer.  
Sneltoetsen gebruiken  
Bij het bewerken kunt u de volgende sneltoetsen gebruiken:  
Teken  
Functie  
Enter  
Het belsignaal weergeven  
Dubbele punt (:)  
Streepje (-)  
Spatiebalk  
Backspace  
Punt (.)  
Staccato  
Een rust invoegen  
Een lege kolom links van de cursor invoegen  
De geselecteerde kolom verwijderen die een noot of rust bevat  
De duur van de noot of rust met een halve noot verlengen  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
154  
Tip: u kunt snel een belsignaal samenstellen  
met de corresponderende lettertoetsen voor  
de noten. Als u bijvoorbeeld op D drukt, krijgt  
u de noot D. Drukt u op Shift en de  
corresponderende letter, dan krijgt u een noot  
met een kruis. Shift-D bijvoorbeeld geef D#.  
De toets Menu  
Als u in het beginvenster van Composer op Menu drukt, ziet u de volgende  
opties:  
Copy (Kopiëren) — Hiermee kopieert u het geselecteerde belsignaal.  
Delete (Verwijderen) — Hiermee verwijdert u een of meer geselecteerde  
belsignalen.  
Rename (Naam wijzigen) — Hiermee kunt een nieuwe naam in het invoerveld  
opgeven.  
Send as SMS (Als SMS verzenden) — Hiermee opent u de SMS-directory  
waarin u een ontvanger voor de compositie(s) kunt selecteren. U verzendt de  
compositie door op Send (Verzenden) te drukken.  
Wanneer u een compositie via SMS ontvangt, verschijnt er een notitie op het  
scherm met de naam of het nummer van de afzender en de naam van de  
verzonden compositie. U voegt de compositie aan de lijst met signalen toe  
door op Accept (Accepteren) te drukken. U wist de compositie door op Cancel  
(Annuleren) te drukken.  
Transfer via IR (Via IR overbrengen) — Hiermee kunt u signalen via een  
infraroodkoppeling van de ene naar een andere communicator verzenden. De  
IR-poort van het ontvangende apparaat moet worden geactiveerd voordat u  
de bewerking uitvoert. Zie ”Infraroodverbinding activeren” op pagina 141.  
Copy to memory card (Naar geheugenkaart kopiëren) — Hiermee kopieert u  
een of meer geselecteerde belsignalen naar de geheugenkaart.  
Copy from memory card (Van geheugenkaart kopiëren) — Hiermee kopieert u  
een of meer geselecteerde belsignalen van de geheugenkaart naar de  
communicator.  
Spraakrecorder  
Met de toepassing Voice recorder kunt u telefoongesprekken en dictaten  
opnemen. Ook kunt u met deze recorder uw eigen opnamen afluisteren en  
andere geluidsbestanden afspelen. De maximumlengte van een opname is 30  
seconden.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
155  
Het beginvenster van Voice recorder bevat een lijst met alle geluidsbestanden  
die momenteel op de communicator zijn opgeslagen. U opent een bestand  
door het te selecteren en vervolgens op Open te drukken. Met New file  
(Nieuw bestand) maakt u een nieuw bestand waarin geluid kan worden  
opgenomen. U verwijdert een bestand door het te selecteren en vervolgens op  
Delete (Verwijderen) te drukken.  
Tip: met spraakrecorder kunt u  
geluid en spraak opnemen en als  
belsignaal instellen. Zie ”Instellingen  
van de toepassing Telephone” op  
pagina 68.  
Wanneer u een geluidsbestand opent, worden de lengte van het bestand in  
seconden en de grootte van het bestand in kilobytes weergegeven.  
Een opname afspelen  
1 Open het bestand en druk op Play (Afspelen).  
2 Met de opdracht Pause kunt het afspelen van een geluidsbestand tijdelijk  
onderbreken. U start het afspelen weer door op Continue (Doorgaan) te  
drukken.  
3 U stopt het afspelen door op Stop te drukken.  
Opmerking:ophet opnemen van  
gesprekken kan lokale wetgeving  
van toepassing zijn. Houd u aan  
de wettelijke regels.  
Een opname maken  
1 Open het bestand waarin u het geluid wilt opnemen, en druk op Record  
(Opnemen). Als u een telefoongesprek opneemt, hoort u een toon zodra de  
opname begint.  
2 U kunt de opname onderbreken door op Pause te drukken en verdergaan  
met de opname door op Continue te drukken.  
3 U stopt de opname door op Stop te drukken.  
Opmerking: als u geluid en spraak  
wilt opnemen, moet de telefoon  
zijn ingeschakeld en moet u binnen  
het bereik zijn van een netwerk.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
156  
De toets Menu  
Als u op de toets Menu drukt in het hoofdvenster van de digitale  
spraakrecorder, ziet u de volgende opties:  
Rename (Naam wijzigen) — Hiermee wijzigt u de naam van de geselecteerde  
opname.  
Copy to memory card (Naar geheugenkaart kopiëren) — Hiermee kopieert u de  
geselecteerde opname naar de geheugenkaart.  
Copy from memory card (Van geheugenkaart kopiëren) — Hiermee kopieert u  
de geselecteerde opname van de geheugenkaart naar de communicator.  
Opmerking: de geluidsbestanden die de  
spraakrecorder kan afspelen, hebben de  
extensie .WAV en ondersteunen de  
volgende audio-indelingen: 8, 11, 22 of 44  
kHz, PCM/A-law, Stereo/Mono, 8bit.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
157  
14. Telefooninterface  
Figuur 1  
Druk tijdens het gebruik van de telefoon altijd één toets en nooit twee toetsen  
tegelijk in. Het toetsenblok van de telefoon werkt niet als de klep van het  
apparaat is geopend.  
— Hiermee schakelt u de telefooninterface in en uit.  
— Hiermee schakelt u tussen de verschillende profielen. Zie”Profiles  
(Profielen, menu 3)” op pagina 170.  
— Hiermee bladert door menu’s, submenu’s of instellingen. Als er  
geen gesprek gaande is, kunt u met deze toetsen door de  
geheugeninhoud bladeren. Tijdens een gesprek kunt u met deze  
toetsen het volume regelen.  
— Hiermee kiest u een telefoonnummer en beantwoordt u een  
oproep.  
— Hiermee beëindigt u een telefoongesprek, annuleert u een  
gesprek of wist u de informatie op het scherm.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
158  
0 ... 9  
— Dit zijn de numerieke en alfanumerieke toetsen. U belt uw  
voicemailbox door op 1 te drukken en deze toets ingedrukt te  
houden.  
— Hiermee activeert u bij bepaalde functies speciale voorzieningen.  
Als u over twee telefoonlijnen beschikt, kunt u tussen deze lijnen  
schakelen door op  
houden.  
te drukken en deze toets ingedrukt te  
— De functie van deze selectietoetsen hangt af van de tekst onder  
aan het scherm. Zie figuur 2.  
Opmerking: houd de telefoon net zo vast als  
elke andere telefoon, met de antenne omhoog  
en over de schouder gericht.  
Net als bij andere apparaten die gebruikmaken  
van radiogolven moet u contact met de antenne  
vermijden. Het aanraken van de antenne heeft  
invloed op de gesprekskwaliteit en kan een  
hoger stroomgebruik tot gevolg hebben.  
De selectietoetsen gebruiken  
Als in deze handleiding wordt aangegeven dat u op een opdrachttoets moet  
drukken, drukt u op de selectietoets die zich onder de opdrachtnaam bevindt.  
Wanneer u bijvoorbeeld op Menu drukt (de selectietoets onder de aanduiding  
Menu), gaat u naar de menufuncties; als u op Names drukt (de selectietoets  
onder de aanduiding Names), gaat u naar de geheugenfuncties. Welke  
opdrachten er beschikbaar zijn, is afhankelijk van de situatie en de vorige  
selectie.  
U moet een selectie vaak bevestigen door op OK te drukken. Als de opdracht  
Back (Terug) wordt weergegeven, kunt u deze gebruiken om naar het vorige  
menuniveau terug te keren zonder wijzigingen aan te brengen.  
Figuur 2  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
159  
Schermindicatoren  
De schermindicatoren geven aan welke functie er momenteel op de  
telefooninterface actief is. De volgende indicatoren worden weergegeven als  
de telefoon gereed is voor gebruik en er geen tekens op het scherm zijn  
ingevoerd.  
OPERATOR  
Geeft aan in welk cellulair netwerk de telefoon momenteel wordt gebruikt.  
en balk  
Geeft de huidige signaalsterkte aan op de locatie waar u zich bevindt. Hoe  
meer balken er zichtbaar zijn, des te sterker het signaal.  
en balk  
Geeft de lading van de batterij aan. Hoe meer balken er zichtbaar zijn, des te  
voller de batterij.  
Opbellen  
U kunt alleen gesprekken voeren en ontvangen als de telefooninterface is  
ingeschakeld, er een geldige SIM-kaart in de communicator is geplaatst en de  
communicator zich in het servicegebied van het cellulaire netwerk bevindt.  
Opmerking: in sommige netwerken kan het  
internationale alarmnummer 112 zonder SIM-kaart  
worden gebeld. Neem hiervoor contact op met de  
netwerkexploitant. Zie ”Noodoproepen” op pagina  
189 voor meer informatie over alarmnummers.  
1 Toets het netnummer en abonneenummer in van de persoon die u wilt  
bellen. Als u een fout maakt, kunt u de cijfers een voor een wissen door  
meermalen op Clear (Wissen) te drukken of alle cijfers wissen door op  
Clear te drukken en deze toets ingedrukt te houden.  
Voor internationale gesprekken drukt u eerst twee keer snel achter elkaar  
op  
. Het ‘+’-teken voor internationale gesprekken verschijnt op het  
scherm. Zo kiest de netwerkcentrale de juiste toegangscode voor het  
desbetreffende land. Toets het landnummer, netnummer en  
abonneenummer in.  
2 Druk op  
om het nummer te kiezen.  
3 Zodra het telefoonnummer verdwijnt en de tekst Call 1 (Gesprek 1) wordt  
weergegeven, is de verbinding tot stand gebracht.  
Tijdens een gesprek kunt u met de toetsen  
gesprek verhogen of verlagen.  
en  
het volume van het  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
160  
Opmerking: de microfoon en  
het oorstuk bevinden zich aan de  
achterzijde van het apparaat.  
4 U beëindigt een telefoongesprek door op  
te drukken.  
Een gesprekaannemen  
1 Wanneer u wordt opgebeld, hoort u de beltoon en knippert de tekst Call op  
het scherm. Als u een stil profiel in menu 3 hebt geselecteerd, knipperen  
alleen de lampjes op het toetsenbord en het scherm.  
Wordt de beller herkend, dan worden de naam of het telefoonnummer van  
de beller en de tekst Calling (Belt) weergegeven.  
2 U neemt op door op  
te drukken. U kunt zelfs een gesprek  
beantwoorden terwijl u de zoek- of menufuncties gebruikt.  
Wanneer u niet wilt opnemen, drukt u gewoon op  
beltoon dan overgaan in de bezettoon.  
. De beller hoort de  
3 U beëindigt een telefoongesprek door op  
te drukken.  
Gesprekken beheren  
Tijdens een gesprek kunt u een aantal functies gebruiken. U opent de functies  
door op Options (Opties) te drukken, de functie te selecteren en op Select  
(Kiezen) te drukken.  
Menu - Hiermee krijgt u toegang tot het menu.  
Answer (Opnemen) - Hiermee beantwoordt u een binnenkomend gesprek.  
Reject (Weigeren) - Hiermee kunt u een binnenkomend gesprek weigeren.  
Record (Opnemen) — Hiermee kunt u uw gesprek opnemen. Zie ”Recorder  
(Menu 6)” op pagina 176.  
Hold / Unhold (Stand-by/Uit stand-by) — Met Hold (Stand-by) zet u een actief  
gesprek stand-by, zodat u een ander gesprek kunt voeren. Als dat gesprek is  
beëindigd, kunt u het eerste gesprek weer actief maken door Unhold (Uit  
stand-by) te selecteren. Is het gesprek dat stand-by staat, het enige gesprek,  
dan kunt u ook op  
drukken.  
Swap (Wisselen) - Met deze functie maakt u van het gesprek in de wachtstand  
het actieve gesprek en plaatst u het huidige actieve gesprek in de wachtstand.  
Op deze manier kunt u wisselen tussen twee gesprekken.  
New call (Nieuw gesprek) — Hiermee zet u het telefoongesprek stand-by en  
draait u een nieuw telefoonnummer.  
Send DTMF (DTMF zenden) — Hiermee verzendt u DTMF-signalen. Zie ”DTMF-  
signalen verzenden” op pagina 163.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
161  
End this call (Dit gesprek beëindigen) — Hiermee beëindigt u het gesprek.  
End all calls (Alle gesprekken beëindigen) — Hiermee beëindigt u zowel het  
actieve gesprek als het gesprek in de wachtstand.  
Mute / Unmute (Microfoon uit/Microfoon aan) — Hiermee zet u de microfoon  
van de communicator uit of aan. Als de communicator is aangesloten op een  
handenvrije autoset, zet u met Mute (Microfoon uit) ook de microfoon van  
deze accessoire uit.  
Conference (Conferentie) — Als u een gesprek voert en u hebt nog een gesprek  
in stand-by staan, kunt u de wachtende persoon aan het huidige gesprek laten  
deelnemen.  
Conference / One to one (Deelnemen/Apart) — Met Conference kunt u iemand  
laten deelnemen aan een conferentiegesprek. Tijdens een dergelijk gesprek  
kunt u met One to One afzonderlijk met een van de deelnemers praten.  
Transfer (Verbinden) — Hiermee verbindt u twee spraakoproepen en  
verbreekt u zelf de verbinding met beide oproepen. Zie ”Meerdere  
gesprekken” op pagina 64. Niet alle netwerkexploitanten ondersteunen  
deze functie.  
Data (Data) — Als er een schakeloproep is, kunt u met deze optie  
overschakelen van spraak op fax of data. Zie ”Meerdere gesprekken” op pagina  
64.  
Voice (Spraak) — Als er een schakeloproep actief is, kunt u met deze optie van  
fax overschakelen op spraak.  
Play last (Laatste afspelen) — Hiermee kunt u de meest recente opname  
afspelen voor de andere beller.  
Tip: als u een gesprek aan het voeren bent en er een  
gesprek in de wachtstand staat, drukt u op Swap  
(Wisselen) om van het gesprek in de wachtstand het  
actieve gesprek te maken en het huidige gesprek in de  
wachtstand te plaatsen. Op deze manier kunt u met  
iemand anders spreken zonder dat u daarvoor het  
andere gesprek hoeft te beëindigen. U kunt ook op  
drukken om tussen de gesprekken te schakelen  
als er geen nummers hoeven te worden ingetoetst.  
Telefoonnummers opzoeken  
U kunt aan de hand van namen telefoonnummers uit het geheugen ophalen.  
Let erop dat de telefoon het geheugen gebruikt (SIM of Telephone) dat  
gekozen is in de toepassing Telephone met Menu en Select (Kiezen).  
1 Druk op Names (Namen).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
162  
2 Toets de naam of een of meer beginletters van de naam in van de persoon  
die u wilt bellen.  
3 Druk op OK. De naam die het meest overeenkomt met de opgegeven naam,  
wordt weergegeven.  
of  
door de namen totdat u de juiste naam hebt gevonden.  
5 U belt de persoon door op  
telefoonnummers heeft, gaat u met het selectiekader naar het gewenste  
telefoonnummer en drukt u op  
te drukken. Als de persoon meerdere  
.
Telefoonnummer weergeven dat bij de naam is opgeslagen  
1 Als de gewenste naam wordt weergegeven, drukt u op Detail waarna het  
telefoonnummer wordt weergegeven. Als de persoon meerdere  
telefoonnummers heeft, bladert u met  
het gewenste nummer hebt gevonden.  
of  
door de nummers totdat u  
2 U belt het nummer door op  
te drukken.  
Snelkiezen  
Met de snelkiestoetsen kunt  
u
snel en makkelijk veelgebruikte  
telefoonnummers kiezen. U kunt maximaal acht snelkiesnummers opgeven.  
Zie ”Relatiekaarten maken” op pagina 53 voor informatie over het instellen  
van snelkiesnummers.  
1 Toets het nummer in van de snelkiespositie waarop het telefoonnummer is  
opgeslagen.  
2 Druk op  
. Het nummer wordt opgehaald uit het geheugen, kort  
weergegeven op het scherm en gekozen.  
Snelkiezen is niet mogelijk tijdens een telefoongesprek.  
Opmerking: nummer 1 is de  
snelkieslocatie van uw voicemailbox.  
U belt uw voicemailbox door op 1 en  
vervolgens op  
te drukken, of door  
op 1 te drukken en ingedrukt te houden.  
Het laatste nummer opnieuw bellen  
De communicator slaat de telefoonnummers op die u hebt gebeld.  
1 Als er tekens op het scherm staan, wist u deze door op te drukken.  
. Het laatst gekozen nummer verschijnt op het scherm.  
2 Druk op  
3 U kunt met  
of  
door de nummers bladeren totdat het gewenste  
nummer wordt weergegeven.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
163  
4 Druk op  
om het nummer te bellen.  
U kunt ook Recent received calls (Laatst ontvangen oproepen) en Recent  
missed calls (Laatst gemiste oproepen) opvragen. Zie ”Call register  
(Gespreksregistratie -menu 2)” op pagina 167.  
DTMF-signalenverzenden  
Gebruik voor het verzenden van lange DTMF-signalen bij voorkeur de  
communicatorinterface. Zie ”Meerdere gesprekken” op pagina 64.  
DTMF-signalen handmatig verzenden  
1 Kies het gewenste telefoonnummer.  
2 Toets de cijfers in die u als DTMF-signalen wilt verzenden. De cijfers  
worden een voor een naar het netwerk verzonden. DTMF-signalen kunnen  
ook worden verzonden wanneer de toetsenbordtonen zijn uitgeschakeld.  
Toetsenblokvergrendeling  
Met de toetsenblokvergrendeling voorkomt u dat de toetsen per ongeluk  
worden ingedrukt als u de communicator bijvoorbeeld in uw broekzak stopt.  
Bij een vergrendeld toetsenblok kunt u normaal opnemen door op  
te  
drukken. Tijdens het gesprek is het toetsenblok ontgrendeld en kunt u de  
communicator op de normale manier gebruiken. Na het gesprek wordt het  
toetsenblok automatisch opnieuw vergrendeld.  
Het toetsenblok wordt automatisch ontgrendeld als de communicator op een  
autoset wordt aangesloten. Wanneer u de communicator aan laat staan en  
van de autoset loskoppelt, wordt het toetsenblok automatisch vergrendeld.  
Het toetsenblok vergrendelen  
1 Druk op Menu en vervolgens binnen 3 seconden op  
.
Terwijl het toetsenblok is vergrendeld, worden het pictogram  
en de  
.
opdracht Unlock (Ontgrendelen) weergegeven.  
Het toetsenblok ontgrendelen  
1 Druk op Unlock (Ontgrendelen) en vervolgens binnen 3 seconden op  
Opmerking: wanneer de telefoon is  
vergrendeld, kunt u nog wel het  
alarmnummer kiezen dat is  
geprogrammeerd in het geheugen  
van uw telefoon (bijvoorbeeld 112 of  
een ander officieel alarmnummer).  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
           
164  
Help  
Voor de meeste menufuncties is Help-tekst beschikbaar met een korte  
beschrijving van de functie.  
De Help-tekst weergeven  
1 Ga naar het menu-item waarover u Help-informatie wenst.  
2 Wacht tien seconden. De eerste pagina van de Help-tekst verschijnt. De  
tekst loopt automatisch door. Als u de tekst zelf wilt opschuiven, drukt u  
op de bladertoetsen of op More (Meer).  
3 U sluit de Help-functie af door op Back (Terug) te drukken.  
Demenu’s gebruiken  
De telefooninterface beschikt over een aantal menufuncties waarmee u de  
telefoon aan uw persoonlijke eisen kunt aanpassen. U opent de menu’s en  
submenu’s door ernaar te bladeren of de desbetreffende sneltoetsen te  
gebruiken.  
Tijdens een gesprek kunt u de menufuncties gewoon gebruiken.  
Door menu’s bladeren  
1 Druk op Menu.  
2 Druk op  
3 Druk op Select (Kiezen) om het menu te openen. Als het menu submenu's  
bevat, selecteert u het gewenste submenu met of  
of  
om in de menulijst het gewenste menu te selecteren.  
.
4 Druk op Select. Het selectiekader staat op de huidige instelling.  
5 Blader door de lijst met instellingen totdat het selectiekader op de  
gewenste optie staat.  
6 Druk op OK om de optie te selecteren. Als u de instelling niet wilt wijzigen,  
keert u terug naar het vorige menuniveau door op Back (Terug) te drukken.  
Menusneltoetsen  
Alle menu’s, submenu’s en opties zijn genummerd. Het indexnummer wordt  
rechtsboven op het scherm weergegeven.  
1 Druk op Menu.  
2 Toets het nummer in van het hoofdmenu waarin het gewenste submenu  
zich bevindt.  
3 Toets het nummer in van het submenu waarin de functie zich bevindt.  
4 Toets het nummer in van de gewenste optie.  
U kunt bijvoorbeeld in het algemene profiel instellen dat het signaal voor  
inkomende gesprekken één keer overgaat (menu 3-1-2-1-3). U gaat hierbij als  
volgt te werk: druk op Menu om de menu’s te activeren, op 3 om naar het  
menu Profiles (Profielen) te gaan, op 1 om naar het submenu General profile  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
165  
(Algemeen profiel) te gaan, op 2 om het profiel aan te passen, op 1 om het  
belvolume van inkomende gesprekken te wijzigen en op 3 om Ring once (Eén  
keer bellen) te kiezen.  
Het menu afsluiten  
1 Druk op  
of druk op Back (Terug) en houd deze toets ingedrukt.  
Menustructuur  
De volgende tabel bevat een overzicht van de namen van de menu’s en de  
submenu’s. Menu’s van het derde niveau worden niet weergegeven.  
Menu  
Functie  
Submenu’s  
1 Received short messages (Ontvangen  
tekstberichten), 2 Info service (Informatie), 3 Service  
command editor (Netwerkopdrachteneditor), 4  
Voice messages (Spraakberichten)  
MESSAGES  
(BERICHTEN)  
MENU 1  
1 Missed calls  
(Gemiste oproepen), 2 Received  
calls (Ontvangen oproepen), 3 Dialled calls  
CALL  
(Gebelde oproepen), 4 Erase recent call lists (Laatste  
oproepen wissen), 5 Show call duration  
(Gespreksduur), 6 Show call costs  
(Gesprekskosten), 7 Call cost settings (Instellingen  
gesprekskosten)  
REGISTER  
(GESPREKS-  
REGISTRATIE)  
MENU 2  
1 General (Algemeen), 2 Silent (Stil), 3 Meeting  
(Bijeenkomst), 4 Outdoor (Buiten), 5 Pager (Pieper),  
6 Flight (Vliegtuig), 7 Headset (Hoofdtelefoon),  
8 Car (Auto)  
PROFILES  
(PROFIELEN)  
MENU 3  
MENU 4  
1 Call settings (Gespreksinstellingen), 2 Phone  
settings (Gebruiksopties), 3 Security settings  
(Beveiligingsinstellingen), 4 Restore factory settings  
(Fabrieksinstellingen)  
SETTINGS  
(INSTEL-  
LINGEN)  
1 Divert all voice calls (Alle spraakoproepen  
doorschakelen), 2 Divert when busy (Doorschakelen  
indien bezet), 3 Divert when not answered  
CALL DIVERT  
(DOOR-  
SCHAKELEN)  
(Doorschakelen indien niet opgenomen), 4 Divert if  
not reachable (Doorschakelen bij uitgeschakelde  
telefoon of geen dekking), 5 Divert all fax calls (Alle  
faxoproepen doorschakelen), 6 Divert all data calls  
(Alle dataoproepen doorschakelen), 7 Cancel all  
diverts (Elke doorschakeling annuleren)  
MENU 5  
MENU 6  
RECORDER  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
166  
Sommige menufuncties hebben betrekking op netwerkdiensten die in de tabel  
worden aangegeven met het symbool . U kunt deze functies alleen  
gebruiken als ze door het netwerk worden ondersteund en u over het juiste  
abonnement beschikt. Elke SIM-kaart biedt specifieke netwerkdiensten.  
Wanneer u een andere SIM-kaart gebruikt waarvoor niet dezelfde diensten  
gelden, kunt u deze diensten niet gebruiken.  
Messages(Berichten, menu1)  
De SMS-functie (Short Message Service) is een netwerkdienst. Neem contact  
op met de exploitant van het netwerk voor meer informatie. U kunt de  
telefooninterface gebruiken voor het opnemen en afluisteren van  
spraakberichten in voicemailboxen en voor het lezen van ontvangen SMS-  
berichten, ook wel korte berichten genoemd. SMS-berichten kunt u echter  
beter lezen op het grotere scherm van de communicatorinterface. Voor het  
verzenden van SMS-berichten gebruikt u de SMS-toepassing van de  
communicatorinterface.  
Received text messages (Ontvangen tekstberichten, menu 1-1)  
Wanneer u een kort bericht ontvangt, worden de tekst Message received  
(Ontvangen bericht) en de indicator  
weergegeven en hoort u een signaal,  
tenzij de communicator op een stil profiel is ingesteld.  
Er verschijnt een bericht wanneer u faxen of post ontvangt. Om de ontvangen  
faxen of postberichten te kunnen lezen moet u de desbetreffende  
toepassingen van de communicator gebruiken.  
1 Als u het bericht onmiddellijk wilt lezen, drukt u op Read (Lezen). Druk op  
Exit (Afsluiten) als u het bericht op een later tijdstip wilt doorlezen.  
2 Druk nogmaals op Read om het ontvangen bericht weer te geven.  
De berichten worden afgebeeld in de volgorde van ontvangst. Als u het  
tweede bericht in de lijst wilt lezen, drukt u  
selecteren en drukt u vervolgens op Read.  
om het bericht te  
Nadat u het bericht hebt gelezen, kunt u op Back of Option drukken. In de  
telefooninterface zijn de volgende opties beschikbaar:  
Erase (Wissen) — Hiermee wist u het geselecteerd bericht uit het geheugen.  
Use number (Nummer gebruiken) — Hiermee kopieert u het telefoonnummer  
uit het bericht en verplaatst dit naar het scherm van de telefooninterface. U  
kunt nu met  
het nummer bellen.  
Details (Details) — Hier worden de volgende gegevens weergegeven: de naam  
en het nummer van de afzender, de datum en het tijdstip waarop het bericht is  
verzonden, en het nummer van het berichtencentrum.  
Tip: als het bericht wordt weergegeven,  
kunt u het telefoonnummer uit het  
bericht bellen door op  
te drukken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
167  
Info service (Informatie, menu 1-2)  
Met deze netwerkdienst kunt u korte berichten over allerlei onderwerpen  
ontvangen. U kunt berichten lezen over onderwerpen die u vooraf hebt  
gedefinieerd met de interface van de communicator. Zie ”SMS-instellingen”  
op pagina 86.  
1 Druk op Select (Kiezen) voor een lijst met beschikbare keuzen.  
2 Blader met  
of  
door de lijstmet keuzen. Druk op Read (Lezen) als u  
een lijst met berichten wilt zien.  
Als u op Select (Kiezen) drukt, verschijnen de volgende opties:  
On (Aan) — Hiermee schakelt u de ontvangst van informatieberichten in.  
Off (Uit) — Hiermee schakelt u de ontvangst van informatieberichten uit.  
Topic index (Index onderwerpen) Hiermee haalt u een lijst met beschikbare  
onderwerpen op van het netwerk.  
Read (Lezen) — Hiermee geeft u een lijst met ontvangen informatieberichten  
weer. Blader naar het bericht dat u wilt lezen, en druk op OK.  
Language (Taal) — Hiermee stelt u de taal voor de berichten in. Blader naar de  
gewenste taal en druk op Mark (Markeren).  
Service command editor (Netwerkopdrachteneditor, menu 1-3)  
Met dit menu kunt u opdrachten naar de netwerkexploitant verzenden, zoals  
activeringsopdrachten voor netwerkdiensten. Toets de gewenste reeks in en  
druk op Send (Verzenden).  
Voice messages (Spraakberichten, menu 1-4)  
Listen to voice messages (Spraakberichten opvragen, menu 1-4-1)  
Wanneer  
u
deze functie activeert, kiest de communicator het  
telefoonnummer dat is opgeslagen in menu 1-4-2. Toets nadat de  
verbinding tot stand is gebracht, zo nodig de toegangscode van de mailbox  
(of het antwoordapparaat) in.  
Voice mailbox number (Nummer voicemailbox, menu 1-4-2)  
Het telefoonnummer dat u hier opgeeft, wordt gebeld als u de functie  
Listen to voice messages (Spraakberichten opvragen) in menu 1-4-1 kiest.  
Een voicemailbox kan een netwerkdienst of een persoonlijk  
antwoordapparaat zijn. U kunt een nieuw telefoonnummer opgeven of een  
bestaand nummer bewerken. Het nummer wordt gebruikt totdat u het  
opnieuw wijzigt.  
Call register(Gespreksregistratie -menu 2)  
Met dit menu kunt u de telefoonnummers van gemiste (Menu 2-1), ontvangen  
(Menu 2-2) of gekozen (Menu 2-3) oproepen controleren en wissen. Houd er  
wel rekening mee dat de functies Received calls (Ontvangen oproepen) en  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
         
168  
Missed calls (Gemiste oproepen) netwerkdiensten zijn die alleen werken in  
netwerken waarin u het telefoonnummer van de beller kunt zien.  
Opmerking: de communicator  
registreert alleen gemiste  
oproepen als de  
telefooninterfaceisingeschakeld  
en als er netwerkdekking is.  
Erase recent call lists (Laatste oproepen wissen, menu 2-4)  
Let op: de telefoonnummers worden zonder waarschuwing gewist. U kunt  
deze bewerking niet ongedaan maken.  
Show call duration (Gespreksduur, menu 2-5)  
In dit menu kunt u de gespreksduur van uitgaande en inkomende gesprekken  
weergeven en de tellers op nul instellen.  
Last call duration (Tijdsduur laatste, menu 2-5-1)  
Toont de gespreksduur van het laatste uitgaande en inkomende gesprek in  
uren, minuten en seconden, bijvoorbeeld 00:02:15.  
All calls’ duration (Totale tijdsduur, menu 2-5-2)  
Toont de totale gespreksduur van alle gesprekken die u met een SIM-kaart  
in de communicator hebt gevoerd of ontvangen.  
Received calls’ duration (Tijdsduur ontvangen, menu 2-5-3)  
Toont de totale gespreksduur van alle gesprekken die u met een SIM-kaart  
in de communicator hebt ontvangen.  
Dialled calls’ duration (Tijdsduur oproepen, menu 2-5-4)  
Toont de totale gespreksduur van alle gesprekken die u met een SIM-kaart  
in de communicator hebt gevoerd.  
Clear timers (Kosten op nul, menu 2-5-5)  
Zet alle kostentellers op nul. U kunt deze bewerking niet ongedaan maken.  
Opmerking: de tijd die uiteindelijk door de  
netwerkexploitant in rekening wordt  
gebracht voor gesprekken en diensten, kan  
variëren als gevolg van netwerkfuncties,  
afrondingen, belasting, enzovoort.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
169  
Show call costs (Totale gesprekskosten, menu 2-6)  
Met deze netwerkdienst kunt u allerlei gesprekskosten controleren. De kosten  
worden weergegeven in tikken of in de munteenheid die u hebt ingesteld in  
menu 2-7-2. De gesprekskosten worden per SIM-kaart weergegeven. Voor  
deze instellingen hebt u de PIN2-code nodig. Neem contact op met uw  
netwerkexploitant voor meer informatie.  
Last call cost (Kosten laatste, menu 2-6-1)  
Toont de kosten van het laatste of huidige gesprek.  
All calls’ cost (Totale gesprekskosten, menu 2-6-2)  
Toont de totale gesprekskosten die met de huidige SIM-kaart zijn gemaakt.  
Clear counters (Kosten op nul, menu 2-6-3)  
Hiermee zet u alle kostentellers op nul. Hiervoor is de PIN2-code nodig.  
Deze dienst is niet beschikbaar bij SIM-kaarten die de PIN2-code niet  
ondersteunen. U kunt deze bewerking niet ongedaan maken.  
Call cost settings (Instellingen gesprekskosten, menu 2-7)  
Call costs’ limit (Kostenlimiet, menu 2-7-1)  
Met deze functie kunt u de totale kosten van uitgaande gesprekken  
beperken tot het opgegeven aantal tikken of het opgegeven bedrag in de  
valuta die u hebt ingesteld in menu 2-7-2. Voor deze dienst hebt u de  
PIN2-code nodig.  
U hebt de PIN2-code ook nodig als u de kostenlimiet wilt wijzigen. Kies On  
om de limiet te activeren. Typ de kostenlimiet in tikken of geldeenheden.  
Als u de limiet in geld opgeeft, kunt u op  
decimaalteken in te voeren.  
of  
drukken om een  
Nadat de limiet is geactiveerd, wordt het resterende aantal tikken of  
geldeenheden op het scherm weergegeven als de communicator op  
inactief staat. Als alle eenheden zijn verbruikt, kunt u geen nummers meer  
bellen.  
U schakelt de limiet uit door Off (Uit) te selecteren.  
Opmerking:in sommige netwerken kan het  
in de communicator voorgeprogrammeerde  
alarmnummer (bijvoorbeeld 112 of een  
ander officieel alarmnummer) worden  
gebeld, zelfs er als geen tikken of  
geldeenheden meer over zijn.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
170  
Show costs in (Toon kosten in, menu 2-7-2)  
Met dit menu kunt u opgeven of de gesprekskosten en de kostenlimiet in  
tikken of geld worden weergegeven. Vraag de exploitant van het netwerk  
hoeveel een tik kost. Voor het wijzigen van de kosteneenheden hebt u de  
PIN2-code nodig.  
Als u limieten in geld wilt weergeven, kiest u Currency (Valuta). Als u  
limieten in tikken wilt weergeven, kiest u Units (Eenheden). Wanneer u de  
limiet in geld opgeeft, kunt u met  
Voer vervolgens de valutanaam in.  
of  
een decimaalteken invoeren.  
Profiles (Profielen, menu 3)  
De profielinstellingen worden gebruikt voor het selecteren van de  
gebruiksomgeving voor de communicator en voor het aanpassen van de  
profielfuncties. Er wordt altijd één profiel gebruikt.  
Een profiel instellen  
1 Druk op Menu.  
2 Ga met  
en  
naar Profiles (Profielen) en druk op Select (Kiezen).  
3 Ga naar het gewenste profiel, bijvoorbeeld Meeting (Bijeenkomst).  
4 Druk op Options (Opties).  
5 Ga naar Activate (Activeren) en druk op OK. De naam van het  
geselecteerde profiel wordt weergegeven, tenzij u het algemene profiel  
selecteert.  
Tip: u stelt snel een profiel in door op  
op  
het toetsenblok van de telefooninterface te  
drukken. Druk nogmaals op deze toets totdat  
het selectiekader zich op het gewenste profiel  
bevindt. U selecteert het profiel door op te  
drukken en deze toets ingedrukt te houden.  
Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68 voor meer  
informatie over de diverse profielen.  
De profielinstellingen wijzigen  
1 Ga naar het menu Profiles (Profielen) en druk op Select (Kiezen).  
2 Blader naar het gewenste profiel en druk op Options (Opties).  
3 Ga naar Personalise (Personaliseren) en druk op OK. Zie ”Instellingen van  
de toepassing Telephone” op pagina 68 voor meer informatie over de  
diverse profielinstellingen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
171  
Settings(Instellingen, menu4)  
Call settings (Gespreksinstellingen, menu 4-1)  
Anykey answer (Antwoord elke toets, menu 4-1-1)  
Als deze functie is ingeschakeld, kunt u een inkomend gesprek aannemen  
door op een willekeurige toets op het toetsenblok te drukken, met  
uitzondering van  
of  
.
Automatic redialling (Automatisch opnieuw bellen, menu 4-1-2)  
Als deze functie is ingeschakeld en u een nummer belt dat bezet is of geen  
antwoord geeft, blijft de communicator dat nummer bellen totdat de  
verbinding tot stand is gebracht.  
Druk op  
om het automatisch bellen te beëindigen.  
Speed dialling (Snelkiezen, menu 4-1-3)  
Als deze functie is ingeschakeld, kunt u de nummers die op de  
snelkieslocaties zijn opgeslagen, bellen door de desbetreffende  
snelkiestoets in te drukken en ingedrukt te houden.  
Call waiting (Wachtfunctie, menu 4-1-4)  
De wachtfunctie is een netwerkdienst. Neem voor een abonnement  
contact op met de exploitant van het netwerk. Zie ”Instellingen van de  
toepassing Telephone” op pagina 68.  
Kies Activate (Activeren) om de wachtfunctie in te schakelen, Cancel  
(Annuleren) om de wachtfunctie uit te schakelen of Status om weer te  
geven bij welke type gesprekken de wachtfunctie kan worden gebruikt.  
Own number sending (Eigen nummer tonen, menu 4-1-5)  
Met deze functie bepaalt u of het telefoonnummer wordt getoond aan de  
ontvanger. Deze functie werkt alleen in mobiele netwerken waarin het  
mogelijk is het telefoonnummer van de beller te zien, vooropgesteld dat  
deze dienst voor de SIM-kaart is geactiveerd. Gebruik deze functie alleen  
als deze voor uw SIM-kaart is geactiveerd.  
Kies Preset (Standaard), On (Ja), Off (Nee), Next on of Next off. Met Preset  
(Standaard) zet u de communicator weer op de instelling die u met de  
exploitant van het netwerk hebt afgesproken. Wanneer u van SIM-kaart  
verandert, wordt automatisch Preset (Standaard) ingesteld.  
Phone line in use (Telefoonlijn bezet, menu 4-1-6)  
Als het netwerk deze dienst ondersteunt, kunt u over twee telefoonlijnen  
in uw communicator beschikken. U kunt de lijn voor het voeren van  
gesprekken selecteren. Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op  
pagina 68 voor meer informatie.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
               
172  
Phone settings (Gebruiksopties, menu 4-2)  
Clock (Klok, menu 4-2-1)  
Hiermee kunt u bepalen of de tijd op het scherm wordt weergegeven.  
Cell info display (Celinformatie, menu 4-2-2)  
Wanneer deze functie is ingeschakeld, wordt in de telefooninterface  
aangegeven of er een netwerkcel op basis van de Micro-Cellular Network-  
technologie wordt gebruikt. Deze instelling blijft van kracht zelfs als u een  
andere SIM-kaart gebruikt of als de telefooninterface is uitgeschakeld.  
Opmerking:decommunicator  
gebruikt meer stroom  
wanneer de weergave van  
celinformatie is ingeschakeld.  
Name list (Namen, menu 4-2-3)  
Bij het zoeken naar namen en nummers kunt u instellen of er drie namen  
of één naam per keer wordt weergegeven op het scherm.  
List of own numbers (Eigen nummers, menu 4-2-4)  
Hiermee kunt u telefoonnummers die aan uw SIM-kaart zijn toegewezen,  
opslaan en beheren. Deze functie is een geheugenfunctie waarmee u uw  
eigen telefoonnummers kunt controleren.  
Welcome note (Welkomstbericht, menu 4-2-5)  
U kunt een bericht van maximaal 36 tekens opgeven dat op het scherm  
wordt weergegeven als u de telefooninterface inschakelt.  
1 Ga naar de instelling Welcome note (Welkomstbericht) en druk op Select  
(Kiezen).  
2 Toets het bericht in.  
3 Druk op Options (Opties), ga naar Save (Opslaan) en druk op OK.  
Network selection (Netwerk kiezen, menu 4-2-6)  
De communicator kan automatisch één van de cellulaire netwerken kiezen  
die in uw gebied beschikbaar zijn, maar u kunt in dit menu ook handmatig  
het gewenste netwerk kiezen.  
Als de optie Automatic (Automatisch) is geselecteerd, wordt het netwerk  
gebruikt waarin de communicator het laatst is geregistreerd. Buiten het  
eigen netwerkgebied wordt een van de netwerken gekozen waarvoor een  
roaming-overeenkomst bestaat met het eigen netwerk.  
Wanneer u handmatig een netwerk in de netwerklijst kiest, probeert de  
communicator zich eerst in dat netwerk te registreren. Als er geen contact  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
173  
met dat netwerk mogelijk is of als het contact wordt verbroken, moet u een  
ander netwerk kiezen.  
Tip: de netwerkkeuze komt vooral  
van pas als u bijvoorbeeld uit  
kostenbesparende overwegingen  
een ander netwerk wilt kiezen.  
Security settings (Beveiligingsinstellingen, menu 4-3)  
Het doel van het beveiligingssysteem is het voorkomen van onrechtmatig  
gebruik en wijziging van belangrijke instellingen. Voor het activeren of  
wijzigen van de meeste beveiligingsopties is de juiste toegangscode vereist.  
Zie ”Beveiliging” op pagina 137.  
Opmerking: wanneer beveiligingsfuncties  
waarmee gesprekken worden beperkt, in  
gebruik zijn (oproepen blokkeren, gesloten  
groepen gebruikers en vaste nummers), kunnen  
in sommige netwerken mogelijk nog wel  
alarmnummers worden gekozen (bijvoorbeeld  
112 of een ander officieel alarmnummer).  
PIN code request (Pincode vragen, menu 4-3-1)  
On (Aan) of Off (Uit). Zie ”Beveiliging” op pagina 137.  
Call barring service (Oproepen sperren, menu 4-3-2)  
Het sperren van oproepen is een netwerkdienst. Neem contact op met de  
netwerkexploitant voor een abonnement. Zie ”Instellingen van de  
toepassing Telephone” op pagina 68.  
1 Ga naar een van de volgende speropties en druk op Select (Kiezen).  
All outgoing calls (Alle uitgaande gesprekken)  
All international calls (Alle internationale gesprekken)  
International except to home country (Internationaal uitgezonderd  
thuisland)  
All incoming calls (Alle inkomende gesprekken)  
Incoming calls when abroad (Inkomende gesprekken indien in buitenland)  
Cancel all barrings (Alle sperdiensten annuleren)  
2 Als u de geselecteerde speroptie in gebruik wilt nemen, selecteert u  
Activate (Activeren). Selecteer Cancel (Annuleren) als u de geselecteerde  
sperstand wilt uitschakelen of Status als u de status van de speroptie wilt  
controleren. Druk op OK.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
174  
Fixed dialling (Vaste nummers, menu 4-3-3)  
U kunt uitgaande oproepen beperken tot van tevoren bepaalde  
telefoonnummers. Deze functie voor vaste nummers werkt alleen met  
SIM-kaarten die de functie ondersteunen. Wanneer de functie is  
ingeschakeld, kunt u alleen een nummer bellen dat in de lijst met vaste  
nummers staat of dat met dezelfde cijfers begint als een nummer in de  
lijst.  
U moet de PIN2-code opgeven voor het in- of uitschakelen van Fixed  
dialling (Vaste nummers) of als u in de vaste lijst met nummers een  
telefoonnummer wilt verwijderen, toevoegen of bewerken.  
Als u Numbers (Nummers) selecteert, komen de volgende opties  
beschikbaar: Search (Zoeken), Add entry (Item toevoegen) of Erase all  
(Alles wissen). Als u Add entry selecteert, moet u de PIN2-code invoeren,  
alsmede de naam en het nummer die u wilt toevoegen aan de lijst met  
vaste nummers.  
Als u een telefoonnummer op de lijst met vaste nummers wilt bewerken of  
verwijderen, selecteert u Search en toetst u de naam van de persoon in of  
de eerste letter(s) van de naam. Druk op OK en Detail om het nummer te  
bekijken. Vervolgens selecteert u Options (Opties) en voert u de PIN2-  
code. U kunt dan kiezen uit Edit (Bewerken) en Erase (Wissen).  
Opmerking: alsde optie Fixed  
Dialling is ingeschakeld, hebt  
u geen toegang tot de inhoud  
van de SIM-kaart.  
Closed user group (Gesloten gebruikersgroep, menu 4-3-4)  
Met deze netwerkdienst kunt u bellen naar en worden gebeld door  
gebruikers uit een geselecteerde groep. Neem voor meer informatie over  
deze dienst contact op met de exploitant van het netwerk. U kunt van  
maximaal tien gebruikersgroepen deel uitmaken.  
Selecteer een van de volgende opties:  
Preset (Standaard) — De gebruikersgroep wordt gebruikt die de eigenaar  
van de SIM-kaart heeft afgesproken met de exploitant van het netwerk.  
On (Aan) Selecteer een bepaalde gebruikersgroep. U kunt dan alleen  
bellen naar en worden gebeld door de leden van de geselecteerde groep.  
Off (Uit) — U kunt op de normale wijze bellen en worden gebeld. U kunt  
deze optie alleen gebruiken als u daartoe bent gerechtigd.  
SIM change security (Beveiliging SIM-wijziging, menu 4-3-5)  
U vindt dezelfde instellingen in Security settings. Zie ”Beveiliging” op  
pagina 137.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
175  
Change access codes (Toegangscodes wijzigen, menu 4-3-6)  
In dit submenu kunt u de volgende toegangscodes wijzigen: PIN code  
(Pincode), PIN2 code (PIN2-code) en Barring password (Sperwachtwoord).  
Zie ”Beveiliging” op pagina 137.  
De toegangscodes mogen alleen de cijfers 0 tot en met 9 bevatten.  
System lock (Systeemvergrendeling, menu 4-3-7)  
Druk op Select (Kiezen) en voer de vergrendelcode in om de communicator  
te vergrendelen. De communicator wordt direct vergrendeld. Zelfs als u de  
batterij verwijdert en terugplaatst en de telefooninterface inschakelt, blijft  
de communicator vergrendeld.  
U ontgrendelt de communicator door op Unlock (Ontgrendelen) te  
drukken en de vergrendelcode in te voeren.  
Restore factory settings (Fabrieksinstellingen, menu 4-4)  
U kunt de instellingen van de menufuncties terugzetten op de oorspronkelijke  
waarden. Wanneer u deze functie activeert, wordt gevraagd om de  
beveiligingscode van vijf cijfers. Deze functie heeft geen invloed op  
opgeslagen telefoonnummers en namen, toegangscodes, het geluidsniveau  
van de hoofdtelefoon, gespreksduurtimers, kostentellers, geselecteerde  
toepassingstonen of korte berichten.  
Calldivert(Doorschakelen, menu 5)  
Met deze netwerkdienst kunt u inkomende oproepen naar een ander  
telefoonnummer doorsturen als  
u
niet wilt worden gestoord, de  
telefooninterface is uitgeschakeld of u zich buiten het netwerkgebied bevindt.  
De doorschakelfuncties worden gedetailleerd beschreven in ”Instellingen van  
de toepassing Telephone” op pagina 68.  
1 Blader naar een van de volgende doorschakelopties en druk op Select (Kiezen):  
Divert all voice calls (Alle spraakoproepen doorschakelen)  
Divert when busy (Doorschakelen indien bezet)  
Divert when not answered (Doorschakelen indien niet opgenomen)  
Divert if not reachable (Doorschakelen bij uitgeschakelde telefoon of geen  
dekking)  
Divert all fax calls (Alle faxoproepen doorschakelen)  
Divert all data calls (Alle dataoproepen doorschakelen)  
Cancel all diverts (Elke doorschakeling annuleren)  
2 Ga naar Activate (Activeren). U wordt gevraagd het telefoonnummer op te  
geven waarnaar u de inkomende oproepen wilt doorschakelen.  
Met de optie Cancel (Annuleren) schakelt u de doorschakelstand uit. Met  
Status kunt weergeven welk type oproepen wordt doorgeschakeld.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
176  
Recorder (Menu6)  
Met de Recorder kunt u telefoongesprekken en gesproken commentaar  
opnemen en afluisteren. De maximumlengte van een opname is 30 seconden.  
Zie ook ”Spraakrecorder” op pagina 154.  
Opmerking: op het opnemen  
van gesprekken kan lokale  
wetgeving van toepassing zijn.  
Houd u aan de wettelijke regels.  
Uw eigen gesproken commentaar opnemen  
1 Druk op Select (Kiezen) in het menu Recorder.  
2 Ga naar Record (Opnemen) en druk op Select.  
3 U stopt het opnemen door op Stop te drukken.  
Een telefoongesprek opnemen  
1 Wanneer er een gesprek binnenkomt, drukt u op Record (Opnemen). Zodra  
de opname begint, hoort u een toon.  
2 U stopt het opnemen door op Stop te drukken.  
Uw telefoongesprek opnemen als er meerdere gesprekken zijn  
1 Druk op Options (Opties) als u bijvoorbeeld een telefoongesprek voert en  
er een ander gesprek in de wachtstand staat.  
2 Ga naar Record (Opnemen) en druk op Select (Kiezen). Zodra de opname  
begint, hoort u een toon.  
3 U stopt het opnemen door op Stop te drukken.  
Een opname afspelen  
1 Druk op Select (Kiezen) in het menu Recorder.  
2 Ga naar List (Lijst) en druk op Select.  
3 Ga naar de opname die u wilt afspelen, en druk op Options (Opties) en  
vervolgens op Play (Afspelen).  
Een opname tijdens een gesprek afspelen  
1 Druk op Option (Optie).  
2 Ga naar Play last (Laatste afspelen) en druk op Select. Voer de  
voorafgaande stappen uit als u een oudere opname wilt afspelen. De  
persoon aan de andere kant van de lijn hoort de opname ook.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
177  
15.Problemenoplossen  
Tip: Club Nokia Careline beantwoordt vragen en biedt telefonische  
ondersteuning. Op de website http://club.nokia.com vindt u de de  
telefoonnumers van Club Nokia Careline. Zie ook de Accessoire-gids  
voor meer informatie over Club Nokia Careline.  
Voor informatie en ondersteuningsmateriaal met betrekking tot de  
communicator, kunt u ook Nokia Wireless Data Forum bezoeken op  
http://www.forum.nokia.com.  
1. De telefooninterface of de communicatorinterface start niet  
(beide schermen blijven leeg)  
Controleer of de batterij goed is geïnstalleerd en opgeladen.  
Controleer of de contactpunten op de batterij en de lader schoon zijn.  
Misschien is de batterij te zeer ontladen om nog te werken. Controleer het  
scherm en luister of u de waarschuwingstonen hoort die aangeven dat de  
batterij bijna leeg is. Laad de batterij met de adapter en lader zoals wordt  
beschreven in ”Batterij” op pagina 27. Als het bericht NOT CHARGING (LAADT  
NIET OP) wordt weergegeven, wordt de batterij niet geladen. Controleer in dat  
geval of de batterij niet oververhit is (boven 45°C). Wacht enkele minuten en  
ontkoppel de lader. Sluit deze vervolgens weer aan en probeer het opnieuw.  
Als de batterij nog steeds niet wordt opgeladen, neemt u contact op met de  
plaatselijke Nokia-leverancier.  
2. De communicator heeft wel stroom maar de telefooninterface  
werkt niet  
Verwijder de batterij, plaats deze opnieuw en start de communicator opnieuw op.  
Probeer de communicator op te laden. Als de laadindicator wel wordt  
weergegeven op de telefooninterface maar de telefoon niet werkt, neemt u  
contact op met de plaatselijke Nokia-leverancier.  
Controleer de indicator van de veldsterkte. Het is mogelijk dat u zich buiten  
het gebied van het cellulaire netwerk bevindt. Zie het antwoord bij probleem  
nummer 6.  
Controleer of de telefoondienst voor de SIM-kaart is gestart.  
Controleer of er na het inschakelen een foutbericht op het scherm verschijnt.  
Als dat het geval is, neemt u contact op met de plaatselijke leverancier.  
Controleer of de SIM-kaart op de juiste manier is geïnstalleerd. Zie  
”Ingebruikname” op pagina 17.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
178  
3. De communicator wordt niet geactiveerd of de toepassingen  
reageren niet meer  
Sluit de klep en open deze weer. Als dit niet helpt, sluit u de klep en verwijdert u  
de batterij. Plaats de batterij opnieuw en open de klep. Wacht terwijl de  
communicator een zelftest uitvoert en wordt gestart.  
Probeer de communicator op te laden.  
Zie ook probleem 4.  
4. Interne geheugen- of systeemfouten  
Soms kunnen er problemen optreden met het bestandssysteem van de  
communicator, bijvoorbeeld omdat de batterij wordt verwijderd terwijl de  
communicator actief is. Als er een foutbericht met betrekking tot het interne  
geheugen of het systeem wordt weergegeven, of het apparaat niet op de  
normale manier op opdrachten reageert, lost u het merendeel van deze  
problemen op door de communicator opnieuw in te stellen. Voer daarbij de  
handelingen uit in de volgorde waarin zij worden genoemd: als controleren  
van het bestandssysteem niet helpt, probeert u tijdelijke bestanden te  
verwijderen of het bestandssysteem te formatteren.  
De communicator opnieuw instellen  
1 Sluit de klep.  
2 Verwijder de batterij.  
3 Verwijder de geheugenkaart, indien aanwezig.  
4 Plaats het connectoruiteinde van de batterij in de batterijopening, maar  
druk het andere uiteinde nog niet op zijn plaats. Zorg ervoor dat de batterij  
niet wegglijdt. Het connectoruiteinde is het uiteinde met de vier metalen  
strips.  
5 Open de klep.  
6 Houd de vereiste toetsencombinatie ingedrukt (zie verderop) en druk  
tegelijkertijd het uiteinde van de communicator waar de batterij zich  
bevindt omlaag, zodat de batterij vastklikt. Houd de toetsen ingedrukt  
totdat er voortgangsberichten of een bevestigingsbericht op het scherm  
verschijnen.  
7 In sommige gevallen moet u de handeling bevestigen door op een  
opdrachttoets te drukken.  
Na het opnieuw instellen wordt de communicator opnieuw gestart en kunt u  
deze weer gewoon gebruiken.  
Het bestandssysteem controleren  
Symptomen: in de toepassing Memory (Geheugen) in het beginvenster van  
System wordt te veel geheugen (meer dan 2 megabytes) of te weinig  
geheugen aangegeven (zelfs als u net enkele documenten hebt verwijderd), of  
de toepassingen van de communicatorinterface lopen vast als u een  
document probeert te openen.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
179  
Toetsencombinatie: Shift+Tab+(pijl naar links)  
Let op: als er problemen met het bestandssysteem zijn, worden de  
beschadigde bestanden verwijderd. Zijn er geen problemen, dan heeft deze  
handeling geen invloed op documenten of instellingen.  
Tijdelijke bestanden verwijderen  
Symptomen: het opstarten van de communicator wordt niet voltooid of er  
verschijnt een bericht met de melding dat er een .ini-bestand is beschadigd.  
Toetsencombinatie: Shift+Tab+(pijl naar rechts)  
Let op: alle tijdelijke bestanden worden verwijderd. Het UIT-vak voor  
documenten wordt leeggemaakt en de standaardinstellingen voor de  
toepassing worden hersteld. Het nummer van de SMS-berichtencentrale, het  
Internet-toegangspunt en de instellingen van de externe postbus gaan echter  
verloren.  
Deze handeling heeft geen invloed op opgeslagen documenten.  
Het bestandssysteem formatteren  
Symptomen: het opstarten van de communicator wordt niet voltooid of de  
communicator wordt helemaal niet opgestart.  
Controleer eerst of de batterij misschien leeg is.  
Toetsencombinatie: Shift+Tab+F  
Let op: het bestandssysteem wordt geformatteerd. U raakt hierbij alle  
ingevoerde gegevens kwijt. Bij deze handeling worden de instellingen hersteld  
die de communicator had toen u deze aanschafte.  
Vergeet niet dat gegevens waarvan een reservekopie is gemaakt, altijd kunnen  
worden hersteld.  
Als deze maatregelen niet helpen, neemt u contact op met de plaatselijke  
leverancier.  
5. U kunt niet bellen of worden gebeld  
Zorg ervoor dat de telefoon niet uitstaat. Sluit de klep en schakel de telefoon in.  
Als het bericht INVALID SIM CARD (ONGELDIGE SIM-KAART) wordt  
weergegeven, kan uw SIM-kaart niet in de communicator worden gebruikt.  
Neem contact op met de leverancier of de netwerkexploitant.  
Controleer de instellingen voor het sperren en het doorschakelen van  
oproepen. Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone” op pagina 68.  
De telefooninterface is al in gebruik (er worden gegevens of faxen verzonden  
of ontvangen; de communicator wordt als een faxmodem gebruikt). Wacht  
totdat de fax of de gegevens zijn verzonden of beëindig de oproep door op de  
toets  
op het toetsenblok van de telefooninterface te drukken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
180  
6. De geluidskwaliteit is slecht  
Dit komt misschien door de plaats waar u zich bevindt. Dit probleem komt met  
name voor in een rijdende auto of trein. Ga naar een plaats waar de ontvangst  
van radiosignalen beter is. Zie ”Informatie over cellulaire gegevensoverdracht”  
op pagina 14.  
De ontvangst is over het algemeen beter als u boven de grond en buiten bent  
en wanneer u zich niet verplaatst. Soms wordt de ontvangst al verbeterd als u  
de mobiele telefoon enigszins beweegt. U kunt de communicator ook  
handenvrij proberen te gebruiken (zie ”Stand Handenvrij” op pagina 64).  
Vergeet niet de antenne rechtop te plaatsen.  
7. Oproepen, faxen of gegevens kunnen niet worden  
doorgeschakeld of gesperd  
Misschien hebt u geen abonnement voor de desbetreffende dienst, wordt deze  
dienst door het netwerk niet ondersteund, ontbreken de nummers van de  
berichtencentrale en van de voicemailbox (vereist voor doorschakelen) of zijn  
deze nummers niet juist.  
Het doorschakelen en sperren van faxen kunt u instellen in de instellingen van  
de toepassing Fax. Het sperren van dataoproepen kunt u instellen in de  
instellingen van de toepassing Internet. Dataoproepen kunnen niet worden  
doorgeschakeld.  
8. U kunt geen relatie selecteren  
Als u geen relatie kunt selecteren in de adreslijst van Telephone, Fax, SMS of  
Mail, betekent dit dat de relatiegegevens geen telefoonnummer, faxnummer,  
mobiele-telefoonnummer of e-mailadres bevatten. Voeg in de toepassing  
Contacts (Relatiebeheer) de ontbrekende informatie toe aan de  
relatiegegevens.  
9. U kunt geen faxen, korte berichten of e-mailberichten  
verzenden of ontvangen  
Zorg ervoor dat u op deze netwerkservices bent geabonneerd.  
De telefooninterface is uitgeschakeld of er is te weinig geheugen voor de  
communicator beschikbaar. Zie probleem 16.  
De door u gebruikte nummernotatie is ongeldig, het gebelde nummer geeft  
geen gehoor (na tien pogingen) of u belt een verkeerd telefoonnummer.  
De telefooninterface is al in gebruik (er worden gegevens of faxen verzonden  
of ontvangen; de communicator wordt als faxmodem gebruikt). Wacht totdat  
de gegevens- of faxverzending is voltooid of beëindig de oproep (door op de  
toets  
op het toetsenblok van de telefooninterface te drukken).  
Het is mogelijk dat fax- of dataoproepen worden doorgeschakeld of gesperd  
(het doorschakelen en sperren van faxen kunt u instellen in de instellingen  
van de toepassing).  
Faxontvangst: de SIM-kaart heeft geen faxnummer.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
181  
E-mailontvangst: de SIM-kaart heeft geen telefoonnummer voor  
gegevensverbindingen. Neem contact op met de exploitant van het netwerk.  
Verzenden van e-mail: u hebt geen externe-postbusservice of de server die  
uw e-mail bezorgt, is niet compatibel met het SMTP-protocol. Neem contact  
op met de aanbieder van uw e-mailservice. Als u de verzendoptie Upon  
request (Op aanvraag) gebruikt, moet u het verzenden van post starten in het  
UIT-vak voor documenten. Zie ”E-mail verzenden” op pagina 97.  
Als u problemen hebt met het verzenden van bijlagen van e-mails, selecteert u  
Cancel Sending (Verzending annuleren) en probeert u het opnieuw. Als dit  
niet werkt, probeer dan de toetsencombinatie Shift-Tab-pijltje rechts.  
Sommige bijlagen nemen erg veel geheugen in beslag. Het kan daarom ook  
helpen als u wat geheugen vrijmaakt door iets uit het geheugen van de  
communicator te verwijderen.  
Verzenden van korte berichten: u hebt geen abonnement op de Short Message  
Service of het nummer van de SMS-berichtencentrale ontbreekt of is onjuist.  
Neem contact op met de exploitant van deze dienst.  
Het feit dat het ontvangen of verzenden mislukt, kan ook te wijten zijn aan  
het netwerk: er is geen netwerkondersteuning voor SMS, faxen of gegevens/  
e-mail; het netwerk functioneert niet of is bezet; de veldsterkte is niet  
voldoende voor verzendingen.  
10. U kunt geen terminal- of Internet-verbinding tot stand  
brengen  
Instellingen en configuraties voor de toepassingen Internet, Mail, WWW,  
Telnet, Terminal of FTP kunnen ontbreken of onjuist zijn. Controleer het  
nummer van uw Internet-toegangspunt (in de instellingen van de toepassing  
Internet). Neem contact op met uw Internet-aanbieder voor de juiste  
instellingen. Zie ook ”Internet-instellingen” op pagina 90.  
Als er interne foutberichten verschijnen, verwijdert u de batterij, plaatst u  
deze opnieuw en probeert u het nogmaals. Zie probleem 4 wanneer het  
probleem hiermee niet is opgelost.  
Als er foutberichten van de aanbieder verschijnen bij het tot stand brengen  
van een verbinding met de externe postbus, neemt u contact op met de  
aanbieder van deze dienst. Uw externe postbus kan beschadigde e-  
mailberichten bevatten of de instellingen van de e-mailserver kunnen onjuist  
zijn.  
11. Problemen met de infraroodverbinding  
De communicator kan via de infraroodverbinding worden verbonden met een  
pc, laptop, printer, digitale camera, mobiele telefoon of een andere  
communicator.  
Als u het programma PC Suite voor Nokia 9110 Communicator op uw pc  
gebruikt, of als u gegevens van een andere communicator of een digitale  
camera wilt ontvangen, moet u eerst het programma voor het activeren van de  
infraroodverbinding op de communicator starten en pas daarna de verbinding  
tot stand brengen. Zie ”Infraroodverbinding activeren” op pagina 141.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
182  
Werkt u met het programma Nokia Communicator Server op de pc, dan wordt  
de infraroodverbinding automatisch tot stand gebracht als u een van de  
programma’s van de communicator voor pc-connectiviteit gebruikt.  
De pc waarmee u de verbinding tot stand wilt brengen, moet beschikken over  
een infraroodpoort die compatibel is met IrDA, geïnstalleerde en geactiveerde  
IrDA-stuurprogramma’s en Windows 95. Neem voor meer informatie over  
IrDA-stuurprogramma’s en de toepassing ervan in Windows 95 contact op  
met Microsoft.  
Zie voor meer informatie het documentatiegedeelte op de cd-rom die bij de  
communicator wordt geleverd.  
12. Problemen met afdrukken  
Als u de infraroodverbinding gebruikt, moet de infraroodpoort van de printer  
compatibel zijn met de IrDA-standaard. Zie ”Documentfuncties” op pagina 34.  
Als u geen infraroodverbinding tot stand kunt brengen, brengt u het bestand  
over naar een pc en drukt u het document af vanaf de pc. U kunt het  
document ook als fax naar het dichtstbijzijnde faxapparaat sturen. Zie ”Faxen  
verzenden” op pagina 75.  
Controleer of de afdrukinstellingen juist zijn. Zie ”Systeeminstellingen” op  
pagina 135.  
U gebruikt een verkeerd printerstuurprogramma. Zie ”Documentfuncties” op  
pagina 34.  
13. Problemen met pc-connectiviteit  
Zorg ervoor dat de juiste pc-software voor connectiviteit is geïnstalleerd en is  
gestart op de pc. Zie hoofdstuk 4 "Software voor computerverbinding" on  
page 39.  
Controleer de gebruikte kabel of infraroodverbinding. Als  
u
een  
infraroodverbinding gebruikt, moeten de IR-poorten zich recht tegenover  
elkaar bevinden.  
Controleer of u de goede COM-poort gebruikt.  
14. Problemen met de faxmodem  
Als u de communicator als faxmodem gebruikt, moet u ervoor zorgen dat de  
baudsnelheid van de communicator en de pc gelijk aan elkaar zijn. Bij een  
infraroodverbinding wordt de baudsnelheid automatisch ingesteld. Gebruikt u  
een kabelverbinding, dan stelt u de baudsnelheid in in het venster met de  
instellingen voor de faxmodem. Op de pc stelt u de baudsnelheid in met de  
connectiviteitssoftware van de pc.  
Als u een kabelverbinding gebruikt, kan er geen volledige compatibiliteit met  
alle fax- en terminalsoftware voor pc’s worden gegarandeerd. Raadpleeg voor  
meer informatie de leverancier. Bij problemen met de faxsoftware van de pc  
moet u de infraroodverbinding gebruiken.  
Mocht u problemen ondervinden bij het tot stand brengen van een  
gegevensverbinding met de externe modem, dan kunt u proberen de snelheid  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
183  
van de gegevensoverdracht te corrigeren met behulp van een AT-opdracht. In  
het bestand atcomm.txt op de bijgeleverde diskette vindt u veel gebruikte AT-  
opdrachten (gebaseerd op de ETSI 07.07-standaard) die door de Nokia 9000i  
Communicator worden ondersteund. Raadpleeg de documentatie van de  
telecommunicatie- of faxtoepassing die u op de pc gebruikt voor informatie  
over het gebruik van de AT-opdrachten.  
15. Problemen met de toegangscode  
De vergrendelcode bevindt zich op de verpakking van de communicator. Als u  
de vergrendelcode vergeet of kwijtraakt, neemt u contact op met de  
leverancier van de communicator.  
Als u een PIN- of PUK-code verliest of vergeet, of als u een dergelijke code niet  
hebt ontvangen, neemt u contact op met de exploitant van het netwerk.  
Neem contact op met de Internet-aanbieder voor informatie over Internet- of  
terminalwachtwoorden.  
16. Onvoldoende geheugen  
Als u ziet dat het geheugen van de communicator opraakt of als er een  
waarschuwingsbericht wordt weergegeven met de melding dat er  
onvoldoende geheugen beschikbaar is, controleert u de toepassing Memory.  
1 Druk op Details om te zien wat voor gegevens het meeste geheugen in  
beslag nemen. Zie ”Geheugen” op pagina 141.  
2 Maak een reservekopie van alle belangrijke gegevens.  
3 Verwijder items die veel geheugen in beslag nemen, zoals documenten,  
ontvangen faxen of oude agendagegevens (hetzij handmatig hetzij met  
het programma voor het verwijderen van gegevens, Data removal). Zie  
”Geheugen” op pagina 141. U kunt de items ook naar de geheugenkaart  
overbrengen.  
Opmerking: opgehaalde  
afbeeldingen, ontvangen faxen  
en opnamen kunnen zeer veel  
geheugen in beslag nemen.  
17. Onleesbare tekens in Terminal  
Als de instellingen voor databits/stopbits/pariteit afwijken van de instellingen  
die zijn gedefinieerd door de exploitant voor de gegevensservice, kunnen er  
onleesbare tekens op het scherm worden weergegeven.  
18. ISDN-verbinding  
Als u een ISDN-verbinding gebruikt, gaat u naar de Internet-instellingen en  
selecteert u Internet access (Internet-toegang). Selecteer het toegangspunt  
dat u gebruikt, of geef een nieuw toegangspunt op. Ga in Advanced settings  
(Geavanceerde instellingen) naar de optie Modem initialisation (Initialisatie  
modem) en typ de AT-opdracht AT+CBST=71 op de stippellijn.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
185  
16. Verzorging en  
onderhoud  
Uw Nokia 9110 Communicator is een geavanceerd apparaat, dat met zorg is  
ontworpen en geproduceerd. Ga er zorgvuldig mee om. De tips hieronder  
kunnen u daarbij helpen, zodat u aanspraak kunt blijven maken op de  
geldende garantie en u vele jaren plezier kunt hebben van dit product.  
Voor het gebruik van de communicator, batterij, lader of eventuele accessoires  
geldt:  
Houd het apparaat en alle onderdelen en accessoires buiten het bereik van  
kinderen.  
Houd het apparaat droog. Neerslag, vochtigheid en vloeistoffen bevatten  
mineralen die corrosie van de elektrische schakelingen veroorzaken.  
Gebruik of bewaar de communicator niet op stoffige of vuile plaatsen. De  
bewegende onderdelen kunnen worden beschadigd.  
Bewaar het apparaat niet op plaatsen waar het heet is. Hoge temperaturen  
kunnen de levensduur van elektronische apparaten bekorten, batterijen  
beschadigen en bepaalde kunststoffen doen smelten of vervormen.  
Bewaar het apparaat niet op koude plaatsen. Wanneer de communicator weer  
opwarmt (tot de normale temperatuur), kan binnenin vochtvorming ontstaan,  
waardoor elektronische schakelingen beschadigd kunnen raken.  
Probeer het apparaat niet open te maken. Ondeskundige behandeling kan het  
apparaat beschadigen.  
Laat het apparaat niet vallen en voorkom stoten en overmatig schudden. Een  
ruwe behandeling kan de elektronische schakelingen beschadigen.  
Gebruik geen agressieve chemicaliën, oplosmiddelen of reinigingsmiddelen  
om het apparaat schoon te maken. Veeg het apparaat af met een zachte doek  
die licht is bevochtigd met een oplossing van water en zeep.  
Verf het apparaat niet. Verf kan de bewegende delen van het apparaat  
blokkeren en de werking belemmeren.  
Gebruik alleen de meegeleverde of een goedgekeurde antenne ter vervanging.  
Niet-goedgekeurde antennes, veranderingen of aanvullingen kunnen de  
communicator  
beschadigen  
en  
kunnen  
voorschriften  
voor  
radiozendapparatuur schenden.  
Neem contact op met het dichtstbijzijnde bevoegde servicepunt als de  
communicator, batterij, lader of een accessoire niet goed werkt. Het personeel  
daar zal u helpen en eventueel zorgen voor onderhoud of reparatie.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
187  
17. Belangrijkeveilig-  
heidsinformatie  
Verkeersveiligheid  
Gebruik geen communicator terwijl u een auto bestuurt. Als u een  
communicator wilt gebruiken, moet u de auto eerst parkeren voordat u een  
gesprek begint. Bewaar de communicator altijd in de houder; leg de  
communicator niet op de passagiersstoel of op een plaats waar deze kan  
losraken bij een botsing of wanneer u plotseling moet remmen.  
Op openbare wegen is het gebruik van een waarschuwingsapparaat om de  
lichten of de claxon van een auto te bedienen niet toegestaan.  
Verkeersveiligheid heeft altijd voorrang!  
Gebruiksomgeving  
Houd u aan speciale voorschriften die in een bepaald gebied van kracht zijn en  
schakel de telefoon van uw communicator altijd uit op plaatsen waar het  
verboden is deze te gebruiken of waar het gebruik ervan interferentie of  
gevaar kan veroorzaken.  
Wanneer u de communicator of een accessoire op een ander apparaat  
aansluit, moet u de gebruikershandleiding van dat apparaat lezen voor  
gedetailleerde veiligheidsinstructies. Sluit geen ongeschikte producten aan.  
Wij wijzen u erop dat het, net als bij andere mobiele radiozendapparatuur,  
voor de juiste werking van het apparaat en voor de veiligheid van het  
personeel raadzaam is om alleen normaal gebruik van de apparatuur te maken  
(tegen het oor en met de antenne over de schouder gericht).  
Richt de infraroodstraal niet op de ogen van iemand en let op dat er geen  
interferentie optreedt met de infraroodstraling van andere apparaten.  
Elektronische apparaten  
De meeste elektronische apparatuur is beschermd tegen radiofrequentiesignalen  
(RF-signalen). Het kan echter zijn dat bepaalde elektronische apparaten niet  
beschermd zijn tegen RF-signalen van de communicator.  
Pacemakers: Fabrikanten van pacemaker adviseren dat er een afstand van  
minimaal 20 cm moet worden betracht tussen een draadloze handtelefoon en  
een pacemaker om mogelijke interferentie met de pacemaker te voorkomen.  
Deze aanbevelingen komen overeen met het onafhankelijke onderzoek en de  
aanbevelingen van Wireless Technology Research. Mensen met pacemakers:  
Moeten de communicator op meer dan 20 cm afstand houden van hun  
pacemaker als de telefoon is ingeschakeld;  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
       
188  
Moeten de telefoon niet in een borstzak dragen;  
Moeten het oor aan de andere zijde van het lichaam gebruiken dan waar de  
pacemaker zich bevindt om de mogelijkheid tot interferentie te  
minimaliseren.  
Als u denkt dat er interferentie plaatsvindt, moet u de telefoon onmiddellijk  
uitschakelen.  
Gehoorapparaten: sommige digitale draadloze telefoons kunnen storing in  
bepaalde gehoorapparaten veroorzaken. Als u last hebt van dergelijke  
interferentie, kunt u contact opnemen met uw netwerkexploitant.  
Andere medische apparatuur: het gebruik van radiozendapparatuur, dus ook  
van communicators, kan interferentie veroorzaken bij het functioneren van  
onvoldoende beschermde medische apparatuur. Raadpleeg een arts of de  
fabrikant van het medische apparaat om vast te stellen of het apparaat  
voldoende is beschermd tegen externe RF-energie of als u vragen hebt.  
Schakel de communicator uit in instellingen voor gezondheidszorg wanneer  
dat voorgeschreven wordt. Ziekenhuizen en andere instellingen voor  
gezondheidszorg kunnen gebruikmaken van apparatuur die gevoelig is voor  
externe RF-energie.  
Voertuigen: RF-signalen kunnen van invloed zijn op elektronische systemen  
in gemotoriseerde voertuigen die verkeerd geïnstalleerd of onvoldoende  
beschermd zijn (bijvoorbeeld elektronische systemen voor brandstofinjectie,  
elektronische antislip-remsystemen (of antiblokkeer-remsystemen), systemen  
voor elektronische snelheidsregeling, airbag-systemen). Raadpleeg de  
fabrikant van uw voertuig of een vertegenwoordiger van de fabrikant voor  
meer informatie. Raadpleeg ook de fabrikant van eventueel in uw auto  
geïnstalleerde apparatuur.  
Borden: schakel de communicator uit in gebouwen waar dit door middel van  
borden wordt gevraagd.  
Explosiegevaarlijke omgevingen  
Schakel de telefoon uit als u op een plaats met explosiegevaar bent en volg alle  
aanwijzingen en instructies op. Vonken kunnen op zulke plaatsen een explosie  
of brand veroorzaken, waardoor er gewonden of zelfs doden kunnen vallen.  
Gebruikers wordt geadviseerd om de telefoon uit te schakelen in benzine-  
stations. Gebruikers wordt gewezen op de noodzaak om zich te houden aan de  
beperkingen van het gebruik van radio-apparatuur in brandstofopslagplaat-  
sen, chemische fabrieken of op plaatsen waar met explosieven wordt gewerkt.  
Plaatsen met explosiegevaar zijn vaak, maar niet altijd, duidelijk gemarkeerd.  
Dergelijke plaatsen zijn onder andere scheepsruimen, chemische overslag- of  
opslagplaatsen, voertuigen die gebruik maken van LPG (onder andere propaan  
of butaan), gebieden waar de lucht chemicaliën of fijne deeltjes van  
bijvoorbeeld graan, stof of metaal bevat en andere plaatsen waar u  
gewoonlijk wordt geadviseerd de motor van uw auto af te zetten.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
189  
Voertuigen  
De telefoon mag alleen door bevoegd personeel in een auto worden  
geïnstalleerd en onderhouden. Ondeskundige installatie of reparatie kan  
gevaar opleveren en de garantie die eventueel van toepassing is doen  
vervallen.  
Controleer regelmatig of de draadloze-telefoonapparatuur in uw auto nog op  
de juiste wijze is gemonteerd en naar behoren functioneert.  
Zorg ervoor dat de telefoon, telefoononderdelen of -accessoires zich niet in  
dezelfde ruimte bevinden als brandbare vloeistoffen, gasvormige materialen  
of explosieven.  
Voor auto's met een airbag geldt dat de airbag met zeer veel kracht wordt  
opgeblazen. Zet geen voorwerpen, dus ook geen geïnstalleerde of draagbare  
draadloze apparatuur, in de ruimte boven de airbag of waar de airbag wordt  
opgeblazen. Als draadloze apparatuur niet goed is geïnstalleerd in de auto kan  
dit ernstige verwondingen veroorzaken als de airbag wordt opgeblazen.  
Schakel de communicator uit voordat u een vliegtuig binnengaat. Het gebruik  
van draadloze telefoons kan gevaarlijk zijn voor de werking van het vliegtuig,  
het draadloze telefoonnetwerk verstoren en bovendien illegaal zijn.  
Het negeren van deze voorschriften kan ertoe leiden dat de overtreder het  
gebruik van telefoondiensten wordt ontzegd en/of dat gerechtelijke stappen  
worden ondernomen.  
Noodoproepen  
BELANGRIJK!  
Zoals alle draadloze telefoons maakt ook de Nokia 9110 Communicator  
gebruik van radiosignalen, draadloze netwerken en kabelnetwerken en door  
de gebruiker geprogrammeerde functies, waardoor verbindingen niet onder  
alle omstandigheden kunnen worden gegarandeerd. Het is daarom van groot  
belang dat u nooit alleen vertrouwt op een draadloze telefoon voor het tot  
stand brengen van essentiële communicatie (bijvoorbeeld bij medische  
noodgevallen).  
U kunt alleen gesprekken voeren als de telefoon is ingeschakeld en u zich in  
een gebied bevindt waar de ontvangst van het signaal sterk genoeg is. Het is  
mogelijk dat in sommige draadloze-telefoonnetwerken of wanneer bepaalde  
netwerkdiensten en/of telefoonfuncties in gebruik zijn, geen alarmnummers  
kunnen worden gebeld. Neem voor meer informatie contact op met de  
exploitant van het desbetreffende netwerk.  
Een alarmnummer kiezen  
1 Als de klep van het toestel open is, sluit u deze.  
2 Schakel de telefoon in als dat nog niet is gebeurd (druk op de toets ). In  
sommige netwerken kan een geldige, correct geplaatste SIM-kaart  
noodzakelijk zijn.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
190  
3 Houd de toets  
enkele seconden ingedrukt om de telefoon gereed te  
maken voor oproepen en eventueel actieve data- of faxoproepen te  
beëindigen.  
4 Toets het alarmnummer in voor het gebied waar u zich bevindt  
(bijvoorbeeld 911, 112 of een ander officieel alarmnummer).  
Alarmnummers verschillen van land tot land.  
5 Druk op de toets  
.
Als bepaalde functies zijn ingeschakeld (toetsenbordvergrendeling, vergren-  
deling, oproepen sperren, enzovoort) is het mogelijk dat u deze functies eerst  
moet uitschakelen voordat u een alarmnummer kunt kiezen. Voor meer  
informatie hierover raadpleegt u deze handleiding of de exploitant van uw  
telefoonnetwerk.  
Vergeet niet bij het bellen van een alarmnummer alle noodzakelijke  
informatie zo nauwkeurig mogelijk te omschrijven. Uw communicator is  
mogelijk het enige communicatiemiddel op de plaats van een ongeluk -  
verbreek de verbinding niet voordat u daarvoor toestemming hebt gekregen.  
Deze handleiding gebruiken  
De draadloze telefoon die in deze handleiding wordt beschreven, is  
goedgekeurd voor gebruik in mobiele netwerken.  
Een aantal beschreven voorzieningen worden netwerkdiensten genoemd.  
Netwerkdiensten zijn speciale diensten die worden aangeboden door  
exploitanten van mobiele netwerken. U kunt alleen van deze diensten gebruik  
maken wanneer u zich via de exploitant van uw thuisnet hebt geabonneerd op  
de gewenste dienst(en). Vervolgens kunt u deze diensten gebruiken aan de  
hand van de beschrijving in deze handleiding. De handmatige methode om  
bepaalde bewerkingen uit te voeren (bijvoorbeeld het gebruik van de tekens  
en  
voor het in- en uitschakelen van diensten) worden niet in deze  
handleiding besproken. De Nokia 9110 Communicator biedt echter wel  
ondersteuning voor het uitvoeren van dergelijke opdrachten. Neem voor meer  
informatie over deze opdrachten contact op met de exploitant van de  
netwerken.  
WAARSCHUWING! Dit apparaat mag alleen worden gevoed door stroom  
van een Lithium-ionenbatterij en laders van het type ACP-9E, ACP-9X en  
ACP-9A. Het gebruik van andere typen doet de goedkeuring en de  
garantie die op het apparaat van toepassing zijn, vervallen en kan  
bovendien gevaarlijk zijn.  
Gebruik alleen batterijen, laders en accessoires die door de fabrikant van  
de communicator zijn goedgekeurd. Het gebruik van andere typen doet de  
goedkeuring en de garantie die op het apparaat van toepassing zijn,  
vervallen en kan bovendien gevaarlijk zijn.  
Neem contact op met uw leverancier voor informatie over goedgekeurde  
accessoires.  
Als u de voedingskabel losmaakt van een accessoire, moet u aan de  
stekker en niet aan de kabel trekken.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
191  
Woordenlijst  
A
Afbeeldingen, in line, extern  
Afbeeldingen op een opgehaalde webpagina zijn in line  
afbeeldingen. Grotere afbeeldingen worden vaak extern geplaatst  
en moeten afzonderlijk worden bekeken.  
AT-opdrachten  
Bewerkingen van een faxmodem kunnen worden bestuurd door  
middel van AT-opdrachten. Met deze opdrachten kunnen ervaren  
gebruikers alle functies van de modem aansturen. In het bestand  
atcomm.txt op de bijgeleverde diskette vindt u een lijst met  
veelgebruikte AT-opdrachten (gebaseerd op de ETSI 07.07-  
standaard en ondersteund door de Nokia 9110 Communicator).  
C
D
Cookies  
Cookies zijn korte mededelingen die u van de server ontvangt en  
waarin informatie wordt opgeslagen over uw bezoeken aan een  
weblocatie. Wanneer u cookies accepteert, kan de server uw  
gebruik van de weblocatie evalueren: waar uw interesses liggen,  
wat u wilt lezen, enzovoort.  
Domein- en hostnaam  
De termen “domeinnaam” en “hostnaam” worden soms enigszins  
ten onrechte als synoniemen gebruikt. In een complete  
domeinnaam, zoals www.forum.nokia.com, is het eerste deel van de  
naam de naam van de host en zijn de volgende delen de namen van  
de domeinen waartoe de host behoort. Elke hostnaam komt  
overeen met een bepaald IP-adres. Hostnamen worden gebruikt  
omdat ze makkelijker zijn te onthouden dan IP-adressen.  
DTMF-tonen (Dual Tone Multi-Frequency)  
DTMF-tonen zijn de tonen die je hoort als je op de getaltoetsen op  
het toetsenblok van de telefoon drukt. Met behulp van DTMF-tonen  
kunt u communiceren met voicemailboxen, geautomatiseerde  
telefoonsystemen, enzovoort.  
H
Hotspot  
Een WWW-pagina kan hotspots bevatten, zoals keuzelijsten,  
tekstvakken en opnieuw-/verzendknoppen, waarmee u informatie  
in het World Wide Web kunt invoeren.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
     
192  
HTML (Hypertext Markup Language)  
Een taal waarmee het uiterlijk en de inhoud van WWW-  
documenten wordt gedefinieerd.  
HTTP (Hypertext Transfer Protocol)  
Een protocol voor de overdracht van documenten dat op het WWW  
wordt gebruikt.  
Hyperlink  
Met behulp van hyperlinks kunt u van de ene webpagina naar een  
andere webpagina gaan.  
I
IMAP4 (Internet Mail Access Protocol, versie 4)  
Een protocol voor het benaderen van uw externe postbus.  
Internet-toegangspunt (IAP, Internet Access Point)  
Het punt waar de communicator verbinding maakt met Internet  
door middel van een dataoproep. Een Internet-toegangspunt kan  
bijvoorbeeld worden geleverd door een commerciële Internet-  
aanbieder of door het bedrijf waar u werkt.  
IP-adres (Internet Protocol)  
Alle computers en andere apparatuur die op het Internet zijn  
aangesloten en het Internet Protocol gebruiken, beschikken over  
eigen adressen. De adressen bestaan uit vier groepen getallen die  
door een punt van elkaar worden gescheiden, bijvoorbeeld  
131.227.21.167.  
M
MCN-technologie (Micro-Cellular Network)  
Microcellen worden gebruikt voor het vergroten van de capaciteit  
van cellulaire netwerken in stedelijke gebieden.  
MIME (Multipurpose Internet Mail Extensions)  
Een standaardindeling voor Internet-berichten waarbij meerdere  
objecten in een enkel bericht kunnen worden opgenomen. De  
objecten in het bericht kunnen bijvoorbeeld opgemaakte tekst met  
meerdere lettertypen en andere objecten zoals afbeeldingen en  
geluidsfragmenten zijn.  
P
Pincode (Personal Identity Number)  
De pincode beveiligt uw telefoon tegen ongeoorloofd gebruik. Deze  
code wordt bij de SIM-kaart geleverd. Als er is ingesteld dat er  
steeds een pincode moet worden opgegeven, moet u steeds deze  
code invoeren als u de telefooninterface inschakelt. De pincode is  
een getal van 4 tot 8 cijfers lang.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
193  
PIN2-code  
De PIN2-code wordt bij sommige SIM-kaarten geleverd. U hebt  
deze PIN2-code nodig om bepaalde functies te kunnen gebruiken  
die door de SIM-kaart worden ondersteund. De PIN2-code is een  
getal van 4 tot 8 cijfers lang.  
Plug-in  
Een plug-in is extra, externe software die van het WWW kan  
worden geladen. De communicator gebruikt plug-ins om een  
document weer te geven dat de WWW-toepassing zelf niet kan  
weergeven.  
POP3 (Post Office Protocol, versie 3)  
Een veelgebruikt protocol voor het benaderen van de externe  
postbus.  
PPP (Point to Point Protocol)  
Een veelgebruikt softwarematig netwerkprotocol waardoor een  
computer via een modem en telefoonlijn een directe verbinding  
met het Internet kan maken.  
Protocol  
Een set met regels die regelt hoe gegevens tussen twee apparaten  
worden overgebracht.  
Proxy  
In sommige netwerken wordt de verbinding tussen het WWW en de  
locatie waarmee u verbinding wilt maken, geblokkeerd door een  
firewall. De firewall beveiligt het netwerk tegen ongeoorloofde  
toegang van buitenaf. Een proxy is een tussenprogramma dat  
toegang via de firewall mogelijk maakt. Bovendien kan een proxy  
ook dienen als netwerkcache om het ophalen van gegevens sneller  
te laten verlopen.  
PUK-code (PIN Unblocking Key)  
De PUK is een achtcijferige code die bij de SIM-kaart wordt  
geleverd. U hebt deze code nodig als u een uitgeschakelde pincode  
wilt wijzigen. Als u tien keer achter elkaar een ongeldige PUK-code  
invoert, wordt de SIM-kaart geweigerd en kunt u alleen nog maar  
alarmnummers bellen. Wordt de SIM-kaart geweigerd, dan hebt u  
een nieuwe SIM-kaart nodig.  
U kunt de PUK-code niet wijzigen. Neem bij verlies van de code  
contact met de netwerkbeheerder op.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
194  
PUK2-code  
De PUK2-code wordt bij sommige SIM-kaarten geleverd. U hebt  
deze code nodig als u een uitgeschakelde PIN2-code wilt wijzigen.  
Als u tien keer achter elkaar een ongeldige PUK2-code invoert, hebt  
u geen toegang meer tot de functies waarvoor de PIN2-code nodig  
is. Om deze functies weer te kunnen gebruiken hebt u een nieuwe  
SIM-kaart van uw netwerkbeheerder nodig.  
U kunt de PUK2-code niet wijzigen.  
S
SIM-kaart (Subscriber Identity Module)  
De SIM-kaart bevat alle informatie die het mobiele netwerk nodig  
heeft om de netwerkgebruiker te identificeren. De SIM-kaart bevat  
tevens beveiligingsinformatie.  
SMTP (Simple Mail Transport Protocol)  
Een Internet-protocol voor het overbrengen van elektronische post.  
Sperwachtwoord  
Het sperwachtwoord is een viercijferige code die u nodig hebt voor  
het wijzigen van de sperfunctie voor faxoproepen en  
telefoongesprekken. Zie ”Instellingen van de toepassing Telephone”  
on page 68. Het wachtwoord wordt niet opgeslagen in de  
communicator of op de SIM-kaart maar in het netwerk. U krijgt het  
wachtwoord van de netwerkbeheerder als u zich op de sperservice  
voor oproepen abonneert.  
SSL (Secure Socket Layer)  
Een beveiligingsprotocol voor het voorkomen van afluisteren van,  
knoeien met of vervalsen van berichten via Internet. Documenten  
die SSL gebruiken, zijn te herkennen aan het voorvoegsel HTTPS.  
T
TCP-poort  
Identificeert de datapoort van de doelcomputer.  
TCP/IP (Transmission Control Protocol/Internet Protocol)  
Een protocol dat de datacommunicatie op het Internet en in de TCP/  
IP-netwerken bestuurt.  
U
URL (Uniform Resource Locator)  
Koppelingsgegevens die het WWW nodig heeft om met een  
gegeven hostcomputer op het WWW verbinding te kunnen maken.  
De URL begint meestal met http:// gevolgd door www. De  
homepage van bijvoorbeeld Nokia Wireless Data Forum kan worden  
gevonden op het adres http://www.forum.nokia.com. Vaak wordt  
naar URL’s verwezen met zinnen als “Locatie van homepage”,  
“Locatie van site” of “kan worden gevonden op...”  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
   
195  
V
Vergrendelcode  
De vergrendelcode is een vijfcijferige code voor het vergrendelen en  
ontgrendelen van de communicator. U hebt deze vergrendelcode  
ook nodig bij het wijzigen van bepaalde instellingen. U vindt de  
vergrendelcode op een sticker in de verpakking van de  
communicator. Bewaar deze code niet bij de communicator en geef  
deze niet aan iemand anders.  
Voicemailbox  
Een voicemailbox is een netwerkservice of een persoonlijk  
antwoordapparaat waar bellers hun gesproken berichten voor u  
kunnen achterlaten.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Index  
A
Afbeeldingen  
Overbrengen 142  
Relatiefoto’s 55  
Afdrukken 35  
documenten 120  
e-mailberichten 102  
faxen 78  
Infraroodverbinding 35  
Instellingen 136  
Kabelverbinding 36  
SMS-berichten 85  
Afleverinformatie 87  
Agenda  
afspraken noteren 127  
agenda-items verzenden 130  
agendapunten annuleren en wijzigen 131  
boekingswachtwoord 129  
memo’s 128  
signalen 132  
verzoeken ontvangen 130  
Agenda-items  
annuleren en wijzigen 131  
Agendapunten reserveren 130  
Alleen-lezen documenten  
openen 123  
Andere telefoonlijn 171  
AT-opdrachten 144, 191  
Autolock 139  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
 
198  
B
Batterij 27  
Laden 28  
Belsignalen  
Opnemen 155  
Samenstellen 152  
Verzenden 154  
Beltonen  
Andere beltoon 136  
Instellingen 69  
Selecteren 135  
Speciale tonen instellen 55  
Berichten 81  
informatieve 87  
Berichtencentrale  
nummer 86  
Bestandssysteem formatteren 179  
C
Cache 103  
wissen 110  
Chr (toets) 121  
Clock-instellingen 151  
Club Nokia Careline, relatiekaart 51  
Codes  
PIN2-code 140  
PIN-code 140  
PUK2-code 194  
PUK-code 193  
Vergrendelcode 140  
Communicator opnieuw instellen 178  
Computerverbinding  
Infraroodverbinding 40  
Kabelverbinding 40  
Conferentiegesprek 65  
Contrastregeling 137  
D
Datumnotatie 137  
De communicator schoonmaken 185  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Documenten  
afdrukken 120  
alleen-lezen documenten 123  
lezen 119  
overdragen via IR 121  
schrijven 119  
verzenden 122  
Doorschakelen, oproepen 71  
DTMF-signalen  
Opslaan 56  
Speciale tekens 56  
Verzenden 67, 163  
E
Eigen nummer verzenden 171  
Eigen nummer weergeven 70  
E-mail  
afdrukken 102  
beantwoorden 102  
berichten ontvangen 100  
bijlagen openen 102  
bijlagen ophalen 96  
bijlangen toevoegen 99  
doorsturen 102  
een handtekening toevoegen 97  
externe postbus 99  
getimed ophalen 97  
lettertype 94  
lezen 101  
op aanvraag verzenden 99  
ophalen 99  
schrijven 97  
verzenden 98  
Externe postbus 93, 99, 100  
F
Fax  
afdrukken 78  
doorschakelen 80  
doorsturen 75  
handtekening toevoegen 79  
instellingen voorblad 79  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
200  
logo toevoegen 79  
ontvangen 77  
schrijven 75  
sperren 80  
verzenden 76  
verzendopties 77  
verzendtijd instellen 79  
G
Geheugen  
cache 103  
Details 141  
SIM-geheugen 57  
Geheugenkaart  
Plaatsen 33  
Geluidssignalen  
Beltonen 69  
Uitschakelen 68  
Geselecteerde telefoonlijn 70  
Gesprekken  
slechte kwaliteit 14  
H
I
Handenvrij, stand 64  
Help  
Algemene help 32  
Help bij toepassing 32  
Telefooninterface 164  
Importeren/Exporteren  
Relaties 46  
Indicatoren 22  
Individual log (Individueel logboek) 59  
Informatiedienst  
Instellingen 167  
Lezen 167  
Informatieve berichten  
instellingen 87  
Infraredverbinding  
Verbinden met een printer 35  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
Infraroodverbinding  
Verbinden met een pc 40  
Verbinding met een communicator 141  
Internet  
dataoproep sperren 91  
een toegangspunt definiëren 90  
toegangsvereisten 89  
K
L
Kabelverbinding 40  
Korte berichten 166  
Lettertype 121  
Logboeken 59  
M
Maateenheid 137  
Mappen  
maken 120  
verwijderen 120  
Marges 121  
Meerdere items selecteren 34  
Menu-toets 31  
N
O
Netwerk  
Instellingen 71  
Selecteren 172  
Nokia Communicator Server  
Installeren 48  
Noodoproepen 189  
Notities  
schrijven 119  
verzenden 122  
Ontgrendelen  
Communicator 175  
Toetsenblok 163  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
202  
Ontvangen  
e-mail 100  
fax 77  
SMS 83  
Ontvangen communicatie, notitie 37  
Opgehaalde bestanden  
installeren 111  
openen 123  
Oproepen  
Andere lijnen 171  
Beantwoorden 63, 160  
Conferentiegesprek 65, 161  
Doorschakelen 71, 175  
Een alarmnummer kiezen 189  
Een tweede oproep starten 65  
Een wachtende oproep beantwoorden 67  
Gesloten gebruikersgroep 174  
Gesprek opnemen 63  
Gespreksduur weergeven 168  
In wachtstand plaatsen 160, 161  
Kosten weergeven 169  
Maken 159  
Nieuwe maken 160  
Opbellen 61  
Schakelen tussen 64  
Schakeloproepen 67  
Slechte geluidskwaliteit 180  
Sperren 72, 173  
Vaste nummers 174  
Verbinden 66, 161  
Wachtfunctie 71, 171  
Overdracht  
tekst (Telnet, Terminal) 113  
Overzetten  
Gegevens van andere handtelefoons 53  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
P
PC Suite voor Nokia 9110 Communicator  
Installeren 40  
PIN2-code 140  
PIN-code 140  
Profielen  
Aanpassen 170  
Wijzigen 68  
PUK2-code 194  
PUK-code 193  
R
Recorder  
Een opname afspelen 155  
Een opname maken 155  
Opname afspelen 176  
Relatiegroepen  
Maken 58  
Relatiekaart  
Een speciale beltoon instellen voor 55  
Maken 53  
Sjabloon 52  
Velden aanpassen 54  
S
Scherm wissen 137  
Selectiekader 21  
Servicekaarten 85  
Short 166  
Signaalsterkte 15  
Indicator 24  
Signalen  
agenda 132  
Clock 149  
SIM-kaart  
Inhoud weergeven 57  
Installeren 17  
SMS  
beantwoorden 84  
doorsturen 84  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
204  
Ontvangen 166  
ontvangen 83  
schrijven 82  
verzenden 82  
Snelkiesnummers  
Instellingen 55  
Sneltoetsen 34  
Speciale tekens 121  
Sperwachtwoord 140  
Stand Handenvrij 64  
Standaardberichten 85  
Steden  
Thuisstad wijzigen 151  
T
Telefooninterface  
Menusneltoetsen 164  
Telnet  
speciale toetsen 115  
verbindingen definiëren 114  
Terminal  
speciale toetsen 113  
verbindingen definiëren 111  
Text Web  
diensten definiëren 116  
informatie ophalen 117  
Tijdnotatie 137  
Toetsenbord 24  
Tonen  
Beltonen 135  
beltonen toevoegen 121  
Opnemen 155  
Samenstellen 152  
Toepassingstonen 136  
Verzenden 154  
Waarschuwingstoon 136  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
U
V
UIT-vak voor documenten 36  
Vaste nummers 174  
Veiligheidsinformatie  
Elektronische apparaten 187  
Gebruiksomgeving 187  
Verkeersveiligheid 187  
Voertuigen 189  
Verbinden  
Oproepen 66  
Vergrendelcode 140  
Vergrendelen  
Communicator 175  
Toetsenblok 163  
Verlichting  
Inschakelen 32  
Instellingen 136  
Verzenden  
documenten 122  
DTMF-signalen 67  
e-mail 98  
SMS 82  
Visitekaartjes 85  
Vluchtprofiel  
Inschakelen 73  
Voicemailbox  
Bellen 162, 167  
Nummer instellen 72, 167  
Opbellen 72  
Volume  
Beltoon 69  
Toetsen van communicator 69  
Toetsen van telefoon 69  
Van luidspreker aanpassen 64  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  
206  
W
Wachtbericht  
Opnemen 155  
Wachtwoorden  
boekingswachtwoord 129  
e-mailwachtwoord 96  
Internet-wachtwoord 92  
Sperwachtwoord 140  
Welkomstbericht 172  
Wereldtijd 150  
World Wide Web  
afbeeldingen weergeven 110  
een hypertekstkoppeling volgen 108  
een pagina ophalen 105  
een pagina opslaan 110  
getimed ophalen 107  
HTML-indeling opslaan 106  
locaties toevoegen 105  
map met locaties maken 106  
navigatieopdrachten 108  
software downloaden 111  
tekst kopiëren 109  
toegangsvereisten 103  
Z
Zoekveld 21, 51  
Zoom-toets 31  
1999 Nokia Mobile Phones. All Rights Reserved.  

Sony Ericsson J132A User Manual
Sony Ericsson CDX CA850 User Manual
Sony DREAM MACHINE 4 154 584 35(1) User Manual
Siemens GPS1000 2XV9450 1AR82 User Manual
Seagate U10TM ST310212A User Manual
Seagate SV35 SERIES ST31000525SV User Manual
Seagate Momentus ST9250421ASG User Manual
Samsung SPH A840 User Manual
Pioneer DEH 1430R User Manual
Philips 28PW778A User Manual